22
Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd.
157. Daar been van gebeente en vlees van vlees betekende het eigene van de uiterlijke mens in wie het innerlijke is, werden in de oudheid al diegenen die ‘eigenen’ konden heten en uit één huis waren, of uit één familie of in enige verwantschap, been van gebeente en vlees van vlees genoemd, zoals Jakob door Laban:
‘Voorwaar gij zijt mijn gebeente en mijn vlees’, (Genesis 29:14). Abimelech tot de broeders van zijn moeder en het gehele geslacht van de vader van zijn moeder:
‘Gedenkt dat ik uw been en uw vlees ben’, (Richteren 9:1, 2, 3). Ook de stammen van Israël, van zichzelf sprekende, zeggen tot David:
‘Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees’, (2 Samuel 5:1).