Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

2. Maar dat het geheel zowel als het bijzondere, ja het meest bijzondere, tot de kleinste jota toe, geestelijke en hemelse dingen betekent en omhult, weet tot dusver de Christelijke wereld in de verste verte niet, om welke reden zij dan ook voor het Oude Testament weinig aandacht heeft Niettemin kan het hieruit alleen al blijken, dat het Woord – daar het van de Heer is en van de Heer komt - nooit zou kunnen bestaan, tenzij het innerlijk die dingen bevatte, welke van de hemel, de kerk en van het geloof zijn. Anders kon het niet het Woord van de Heer genoemd worden, evenmin zou gezegd kunnen worden, dat daarin enig leven is; want vanwaar zou het leven anders kunnen komen, dan uit de dingen die van het leven zijn, dat wil zeggen, daarvandaan dat het geheel zowel als elke bijzonderheid betrekking heeft op de Heer, Die het leven Zelf is. Iets dat innerlijk niet op Hem ziet, leeft dus niet, ja zelfs, een woord in het Woord, dat niet Hem onthult, of op haar wijze op Hem betrekking heeft, is niet goddelijk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Dalle opere di Swedenborg

 

Over het Witte Paard waarvan gesproken wordt in de Openbaring, Kap. 19 #11

Studia questo passo

  
/ 17  
  

11. Dat er in de innerlijke of geestelijke zin van het Woord ontelbare verborgenheden zijn.

Dat het Woord in zijne innerlijke zin ontelbare dingen bevat, die het menselijke begrip te boven gaan, n. Hemelse Verborgenheden 3085-3086. Dat er ook onuitsprekelijke en onverklaarbare dingen in zijn, n. 1965, die zich alleen aan de engelen voordoen, en door hen worden verstaan, n. 167.

Dat de innerlijke zin van het Woord verborgenheden des hemels inhoudt, die betrekking hebben op de Heer en op Zijn rijk in de hemelen en op aarde, n. 1-4, 937.

Dat die verborgenheden zich niet vertonen in de letterlijke zin, n. 937, 1502, 2161.

Dat vele dingen, die in de profetieën geschreven zijn, en schijnbaar geen samenhang hebben, in de geestelijke zin, in een schone serie vast met elkander verbonden zijn, n. 7153, 9022.

Dat er niet een enkel woord noch zelfs een enkele jota van de letterlijke zin in de oorspronkelijke taal van het Woord kan worden weggelaten, zonder onderbreking van de innerlijke zin; en dat daarom door de goddelijke voorzienigheid het Woord tot in iedere tittel zo geheel onverminkt bewaard is geworden, n. 7933.

Dat er in iedere bijzonderheid van het Woord ontelbare dingen besloten zijn, n. 6617, 8920.

En in ieder woord, n. 1869.

Dat er ontelbare dingen zijn in het gebed des Heeren, en in iedere bijzonderheid daarvan, n. 6619.

En in de voorschriften der Tien Geboden, waarin uiterlijke zin toch enige dingen zodanig zijn, dat ze bij ieder volk ook zonder openbaring bekend zijn, n. 8867, 8900.

Dat mij uit de hemel werd getoond, dat er in ieder hoorntje van de letter van het Woord in zijne oorspronkelijke taal het heilige is, ziet men in het werk Over de Hemel en de Hel, n. 260, waar de woorden des Heren worden verklaard: Dat er geen jota noch tittel van de wet zal vergaan”. (Matth. 5:18)

Dat er in het Woord voornamelijk in de profeten, twee uitdrukkingen voorkomen van schijnbaar dezelfde betekenis, dat echter een daarvan betrekking heeft op het goede en de andere op het ware, n. 683, 707, 2516, 8339.

Dat in het Woord goedheden en waarheden op wonderlijke wijze verbonden zijn, en dat deze verbinding zich alleen vertoont voor wie de innerlijke zin kent, n. 10554.

En dat er zo in het Woord en in iedere bijzonderheid daarvan een hemelse echtverbintenis is, n. 683, 793, 801, 2173, 2516, 2712, 5138, 7022.

Dat de goddelijke echtverbintenis, de echtverbintenis is van het goddelijke goede met het goddelijk ware, dus de Heer in de hemel, in Wie alleen die echtverbintenis aldaar is, n. 3004, 3005, 3009, 5138, 5194, 5502, 6343, 7945, 8339, 9263, 9314.

Dat door Jezus ook wordt aangeduid het goddelijk goede, en door Christus het goddelijk ware, en dus door beide het goddelijke huwelijk in de hemel, n. 3004, 3005, 3009.

Dat dit huwelijk in iedere bijzonderheid van het Woord in zijne innerlijke zin is, dus de Heer met betrekking tot het goddelijk goede en het goddelijk ware, n. 5502.

Dat het huwelijk van het goede en het ware van de Heer in de hemel en in de kerk het Hemelse huwelijk genoemd wordt, n. 2508, 2618, 2803, 3004, 3211, 3952, 6179.

Dat dus ten opzichte daarvan het Woord op de hemel gelijkt, n. 2173, 10126.

Dat in het Woord de hemel met een huwelijk vergeleken wordt, vanwege het huwelijk van het goede en het ware aldaar, n. 2768, 3132, 4434, 4835.

Dat de innerlijke zin de echte leer der kerk zelf is, n. 9025, 9430, 10400.

Dat wie het Woord naar de innerlijke zin verstaan, ook de ware leer der kerk zelf kennen, omdat die in de innerlijke zin bevat is, n. 9025, 9430, 10400.

Dat het innerlijke van het Woord ook is het innerlijke van de kerk, en dus ook het innerlijke van de eredienst, n. 10460.

Dat het Woord de leer van de liefde tot de Heer is, en van de liefde jegens de naaste, n. 3419-3420.

Dat het Woord in de letter als een wolk is, en dat het in de innerlijke zin heerlijkheid is, voorrede voor Gen. 18 en n. 5922, 6343, waar verklaard wordt dat de Heer komen zal in de wolken des hemels met heerlijkheid. Dat in het Woord, wolken de betekenis hebben van het Woord in de letterlijke zin, en heerlijkheid het woord in de innerlijke zin, Voorrede voor Genesis 18, en n. 4060, 4391, 5922, 6343, 6752, 8106, 8781, 9430, 10551, 10574.

Dat de dingen die in de letterlijke zin zijn, tegenover die welke in de innerlijke zin zijn, zich verhouden zoals de ruwe projecties rondom een gepolijste optische cilinder, waaruit toch in de cilinder het schone beeld van een mens wordt weergegeven, n. 1871.

In de geestelijke wereld worden zij, die alleen de letterlijke zin willen en erkennen voorgesteld door een misvormde oude vrouw, doch zij, die tegelijkertijd de innerlijke zin willen en erkennen door een zedig geklede maagd, n. 1774.

Dat het Woord in zijnen gehele omvang een beeld des hemels is, omdat het Woord het goddelijk ware is, en het goddelijk ware de hemel maakt en de hemel op een mens gelijkt, en dat in dit opzicht het Woord als het beeld van een mens is, n. 1871.

Dat de hemel in zijn gehelen omvang op een mens gelijkt, ziet men in het werk Over de Hemel en de Hel, n. Hemel En Hel 59-67. En dat het goddelijk ware uitgaande van de Heer de hemel maakt, n. 126-140, 200-212.

Dat het Woord schoon en bekoorlijk voor de engelen voorgesteld wordt, n. Hemelse Verborgenheden 1767-1768. Dat de letterlijke zin is als het lichaam, en dat de innerlijke zin is als de ziel in dat lichaam, n. 8943.

Vandaar dat het Leven van het Woord uit de innerlijke zin is, n. 1405, 4857.

Dat het Woord in de innerlijke zin rein is, en dat het in de letterlijke zin niet zo schijnt, n. 2362, 2395.

Dat de dingen, die in de letterlijke zin zijn, heilig zijn door de innerlijke dingen n. 10126, 10728.

Dat er in de geschiedenissen van het Woord ook een innerlijke zin is, maar innerlijk daarin, n. 4989.

Dat dus de geschiedenissen van het Woord evenals de profetieën hemelse verborgenheden bevatten, n. 755, 1659, 1709, 2310, 2333.

Dat de engelen deze niet als geschiedenissen verstaan, maar als leerstellingen, omdat zij geestelijk verstaan, n. 6884.

Dat de innerlijke verborgenheden, die in de geschiedenissen zijn voor de mens, aldaar minder blijken dan in de profetieën, omdat het mentaal in voornemen en in ingeving aan geschiedenis hangt, n. 2176, 6597.

Wat verder, de hoedanigheid van de innerlijke zin van het Woord is, aangetoond in, n. 1756, 1984, 2004, 2663, 3033, 7089, 10604, 10614, toegelicht door vergelijkingen, n. 1873.

  
/ 17  
  

Nederlandse vertaling door Gerrit Barger, 1916. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2019, op www.swedenborg.nl. The 1916 translation was revised by Guus Janssens, in 2019.

Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4391

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

4391. En maakte hutten voor zijn verwerving; dat dit betekent evenzo in het algemeen voor het goede en het ware toen, staat vast uit de betekenis van de verwerving, namelijk de goede en de ware dingen in het algemeen; en uit de betekenis van hutten en tenten maken, namelijk iets eenders als een huis bouwen, namelijk een aanwassing van het goede uit het ware ontvangen, met dit verschil dat een huis bouwen minder algemeen is, dus innerlijk en hutten of tenten maken meer algemeen is, dus uiterlijk; het eerstgenoemde was voor henzelf, namelijk voor Jakob, voor zijn vrouw en kinderen, het laatstgenoemde voor de dienstknechten, de kudden van kleinvee en van grootvee; hutten of tenten in het Woord betekenen eigenlijk het heilige van het ware en zij worden daarin onderscheiden van de tabernakels, die eveneens tenten worden genoemd; dat deze laatste het heilige van het goede betekenen, nrs. 414, 1192, 2145, 2152, 4128;

de eerstgenoemde worden in de oorspronkelijke taal Sukkoth genoemd, deze echter Ohalim; het heilige van het ware is het goede dat uit het ware is. Dat dit de betekenis van de hutten of de tenten is die Sukkoth worden genoemd, blijkt ook uit de volgende plaatsen in het Woord; bij David:

‘Jehovah God reed op een cherub en vloog en Hij voer op de vleugelen des winds; duisternissen zette Hij tot Zijn verberging en Zijn omtrekken tot Zijn tent, duisternissen der wateren, wolken der hemelen’, (Psalm 18:11, 12);

en elders:

‘Hij boog de hemelen toen Hij nederdaalde en dichte duisternissen waren onder Zijn voeten; en Hij reed op een cherub en vloog en Hij voer op de vleugelen des winds en Hij zette duisternissen rondom Zich tot tenten, bindingen der wateren, wolken der hemelen’, (2 Samuël 22:10-12), waar gehandeld wordt over de Goddelijke Openbaring of het Woord. ‘Hij boog de hemelen toen Hij nederdaalde’, staat voor de innerlijke dingen verbergen; ‘dichte duisternissen waren onder Zijn voeten’, wil zeggen dat die dingen die aan de mens verschijnen, naar verhouding duisternissen zijn; de letterlijke zin van het Woord is zodanig; ‘rijden op een cherub’ wil zeggen dat het zo is voorzien; ‘duisternissen rondom Zich zetten tot tenten’ of ‘Zijn omtrekken tot Zijn tent’, wil zeggen het heilige van het ware in het verborgene, namelijk binnenin de letterlijke zin; de bindingen der wateren en de wolken der hemelen zijn het Woord in de letter; dat de wolken der hemelen het Woord in de letter zijn, zie de voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis en nr. 4060. Iets eenders wordt aangeduid door het volgende bij Jesaja:

‘Jehovah zal over alle habitakel van de berg Zions en over zijn samenroepingen, scheppen een wolk des daags en een rook en de glans des vuurs der vlam des nachts, want over alle heerlijkheid zal een beschutting wezen; en er zal een tent zijn tot een schaduw des daags en tot een toevlucht en tot een verberging tegen de overstroming en de regen’, (Jesaja 4:5, 6);

de wolk is ook hier de letterlijke zin van het Woord en de heerlijkheid de innerlijke zin, zoals ook bij, (Mattheüs 24:30; Markus 13:26; Lukas 21:27);

ook hier staat de tent voor het heilige van het ware. Dat gezegd wordt dat de innerlijke ware dingen in het verborgene zijn, heeft als oorzaak, dat men ze, indien ze onthuld waren, dan ontwijd zou hebben; zie de nrs. 3398, 3399, 4289; wat ook door de volgende woorden bij David uiteengezet wordt:

‘Gij verbergt hen in het verholene Uwer aangezichten, voor de verraderlijke raadslagen des mans; Gij versteekt hen in een tent voor de twist der tongen’, (Psalm 31:21). Dat de tent het heilige van het ware is, blijkt ook bij Amos:

‘Te dien dage zal Ik de gevallen tent van David oprichten en Ik zal de scheuren dichten en de vernietigde dingen oprichten en Ik zal bouwen als in de dagen der eeuwigheid’, (Amos 9:11);

‘de gevallen tent van David oprichten’, wil zeggen het heilige van het ware herstellen nadat het vergaan is; David staat voor de Heer met betrekking tot het Goddelijk Ware, nr. 1888, want de koning is het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009. Omdat de tent het heilige van het ware betekende en tenten bewonen de eredienst daaruit betekende, was daarom het feest der tenten, dat ‘het feest der tabernakelen’ wordt genoemd, in de Joodse en Israëlitische ingesteld, (Leviticus 23:34, 42, 43; Deuteronomium 16:13, 16), waar dat feest ook ‘het feest Sukkoth’ of ‘het feest der tenten’ wordt genoemd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl