3927. En Rachel zei: Met de worstelingen Gods heb ik met mijn zuster geworsteld, ook heb ik overmocht; dat dit in de hoogste zin de eigen macht betekent, in de innerlijke zin de verzoeking waarin Hij overwint, in de uiterlijke zin de tegenstand uit de natuurlijke mens, staat vast uit de betekenis van de worstelingen Gods en van worstelen, namelijk de verzoekingen; want verzoekingen zijn niets anders dan worstelingen van de innerlijke mens met de uiterlijke of van de geestelijke mens met de natuurlijke, want beide willen heersen en wanneer het om de heerschappij gaat, ontstaat strijd en deze strijd is hier de worsteling; dat overmogen hier overwinnen is, staat zonder ontvouwing vast. Dat die woorden in de hoogste zin de eigen macht betekenen, komt omdat de Heer, toen Hij in de wereld en in het Menselijke daar was, alle verzoekingen vanuit eigen macht doorstond en vanuit eigen macht overwon, anders dan elk mens die nooit uit eigen macht enige geestelijke verzoeking doorstaat en daarin overwint, maar de Heer bij hem; maar zie wat hierover eerder werd gezegd en getoond, namelijk dat de Heer meer dan anderen de zwaarste verzoekingen heeft doorstaan, nrs. 1663, 1668, 1690, 1737, 1787, 1789, 1812, 1813, 1815, 1820, 2776, 2786, 2795, 2813, 2816, 3318;
dat de Heer vanuit de eigen macht heeft gestreden en overwonnen, nrs. 1616, 1692, 1813, 3381;
en dat de Heer-alleen bij de mens strijdt, nr. 1692.
Dat in de innerlijke zin de worstelingen Gods en overmogen de verzoekingen zijn waarin de mens overwint, staat vast uit wat vlak hiervoor is gezegd. Dat het echter in de uiterlijke zin de tegenstand van de zijde van de natuurlijke mens is, komt omdat alle verzoeking niets anders is, want in de geestelijke verzoekingen gaat het zoals gezegd, om de heerschappij, namelijk wie de macht zal hebben, de innerlijke mens dan wel de uiterlijke, of wat hetzelfde is, de geestelijke mens dan wel de natuurlijke, want zij zijn elkaars tegenovergestelde, nr. 3913; want wanneer de mens in verzoekingen is, wordt zijn innerlijke of geestelijke mens uit de Heer door de engelen geregeerd, maar de uiterlijke of natuurlijke mens door de helse geesten; het is de strijd tussen hen die bij de mens als verzoeking wordt gevoeld; wanneer de mens zowel naar het geloof als naar het leven zodanig is dat hij kan worden wederverwekt, dan zal hij in de verzoekingen overwinnen; maar wanneer hij zodanig is dat hij niet wederverwekt kan worden, dan bezwijkt hij in de verzoekingen. Dat de tegenstand vanuit de natuurlijke mens is, wordt aangeduid door de woorden dat zij ‘geworsteld heeft met haar zuster’, want door Lea, die hier de zuster is wordt de aandoening van de uiterlijke mens aangeduid, door Rachel echter de aandoening van de innerlijke, nrs. 3793, 3819.