2795. Dat de woorden ‘en wij zullen tot u wederkeren’ de verbinding daarna betekenen, kan ook zonder verklaring blijken. Daar in dit hoofdstuk over de allerzwaarste en binnenste verzoekingen van de Heer wordt gehandeld, worden alle staten beschreven die Hij aanvaardde toen Hij deze verzoekingen onderging. De eerste staat wordt beschreven in vers 3, de tweede staat in dit vers, de derde in het daarop volgende vers en de overige daarna. Maar deze staten kunnen niet algemeen begrijpelijk worden uitgelegd, wanneer men niet eerst verschillende dingen weet, niet alleen ten aanzien van het Goddelijke van de Heer, dat hier door Abraham wordt uitgebeeld, maar ook over Zijn Goddelijk Menselijke, hier door Izaäk uitgebeeld, en over de staat van dit Redelijke, toen Hij de worstelingen van de verzoekingen binnenging en onderging, hetgeen hier de knaap is, en verder, wat en hoe het vorige redelijke was en ook het natuurlijke ervan en verder van welke aard de staat was, toen het een met het ander verbonden werd en van welke aard de staat was, toen zij meer of minder gescheiden werden. Bovendien dient men verschillende dingen te weten over de verzoekingen, zoals wat uiterlijke en innerlijke verzoekingen zijn en vandaar wat de binnenste en allerzwaarste verzoekingen waren die de Heer had, waarover in dit hoofdstuk. Zolang deze dingen onbekend zijn, kunnen de dingen die in dit vers besloten liggen, nooit begrijpelijk worden beschreven en wanneer zij beschreven worden, ook al was het op de helderste wijze, zouden zij toch duister schijnen. Voor de engelen zijn al deze dingen, omdat zij in het licht van de hemel zijn door de Heer, duidelijk en helder, ja zelfs zalig, want zij zijn in de hoogste mate hemels. Hier zij slechts gezegd, dat de Heer nooit verzocht kon worden, toen Hij in het Goddelijke Zelf was, want het Goddelijke is oneindig boven alle verzoeking verheven, maar Hij kon naar het menselijke verzocht worden. Dit is de reden waarom Hij, toen Hij de zwaarste en binnenste verzoekingen moest ondergaan, aan zichzelf het vorig menselijke toevoegde, namelijk het redelijke en het natuurlijke ervan, zoals in vers 3 beschreven wordt; en dat Hij Zich daarna daarvan afscheidde, zoals in dit vers wordt gezegd; maar dat Hij niettemin daarvan iets behield, waardoor Hij verzocht kon worden; dit is de reden, waarom hier niet gezegd wordt ‘Izaäk mijn zoon’, maar ‘knaap’; en dat door de knaap het Goddelijk Redelijke in een dergelijke staat wordt bedoeld, namelijk in de staat van het ware, toegerust voor de allerzwaarste en binnenste worstelingen van de verzoekingen, zie nr. 2793.
Dat noch het Goddelijke Zelf, noch het Goddelijk Menselijke verzocht kan worden, kan eenieder alleen al hieruit duidelijk zijn, dat zelfs de engelen niet tot het Goddelijke kunnen naderen, nog minder de geesten die de verzoekingen veroorzaken en nog veel minder de hellen. Hieruit blijkt duidelijk, waarom de Heer in de wereld kwam en de menselijke staat zelf met de gebrekkigheid ervan aantrok, want zo kon Hij dus naar het menselijke worden verzocht en door middel van verzoekingen de hellen onderwerpen en alle dingen tot in bijzonderheden tot gehoorzaamheid en in orde brengen en het menselijk geslacht behouden, dat zich zo ver van het hoogste Goddelijke had verwijderd.