Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

1. Dat het Woord van het Oude Testament verborgenheden van de hemel bevat, en dat zowel het geheel als elke bijzonderheid daarvan op de Heer betrekking heeft, op Zijn hemel, op de Kerk, op het geloof en de dingen van het geloof, kan geen sterveling uit de letter opmaken. Uit de letter of uit de letterlijke zin ziet niemand iets anders, dan dat het in het algemeen gaat over de uiterlijke dingen van de Joodse Kerk, terwijl er overal een innerlijke zin is, dat nergens in het uiterlijke aan het licht komt, behalve dan het zeer weinige dat de Heer onthuld heeft en aan de apostelen heeft ontvouwd; zo bijvoorbeeld, dat de offeranden de Heer betekenen, het land Kanaän en Jeruzalem en ook het Paradijs, de hemel betekenen, waarom dan ook van het hemelse Kanaän en Jeruzalem gesproken wordt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Dalle opere di Swedenborg

 

Over het Witte Paard waarvan gesproken wordt in de Openbaring, Kap. 19 #11

Studia questo passo

  
/ 17  
  

11. Dat er in de innerlijke of geestelijke zin van het Woord ontelbare verborgenheden zijn.

Dat het Woord in zijne innerlijke zin ontelbare dingen bevat, die het menselijke begrip te boven gaan, n. Hemelse Verborgenheden 3085-3086. Dat er ook onuitsprekelijke en onverklaarbare dingen in zijn, n. 1965, die zich alleen aan de engelen voordoen, en door hen worden verstaan, n. 167.

Dat de innerlijke zin van het Woord verborgenheden des hemels inhoudt, die betrekking hebben op de Heer en op Zijn rijk in de hemelen en op aarde, n. 1-4, 937.

Dat die verborgenheden zich niet vertonen in de letterlijke zin, n. 937, 1502, 2161.

Dat vele dingen, die in de profetieën geschreven zijn, en schijnbaar geen samenhang hebben, in de geestelijke zin, in een schone serie vast met elkander verbonden zijn, n. 7153, 9022.

Dat er niet een enkel woord noch zelfs een enkele jota van de letterlijke zin in de oorspronkelijke taal van het Woord kan worden weggelaten, zonder onderbreking van de innerlijke zin; en dat daarom door de goddelijke voorzienigheid het Woord tot in iedere tittel zo geheel onverminkt bewaard is geworden, n. 7933.

Dat er in iedere bijzonderheid van het Woord ontelbare dingen besloten zijn, n. 6617, 8920.

En in ieder woord, n. 1869.

Dat er ontelbare dingen zijn in het gebed des Heeren, en in iedere bijzonderheid daarvan, n. 6619.

En in de voorschriften der Tien Geboden, waarin uiterlijke zin toch enige dingen zodanig zijn, dat ze bij ieder volk ook zonder openbaring bekend zijn, n. 8867, 8900.

Dat mij uit de hemel werd getoond, dat er in ieder hoorntje van de letter van het Woord in zijne oorspronkelijke taal het heilige is, ziet men in het werk Over de Hemel en de Hel, n. 260, waar de woorden des Heren worden verklaard: Dat er geen jota noch tittel van de wet zal vergaan”. (Matth. 5:18)

Dat er in het Woord voornamelijk in de profeten, twee uitdrukkingen voorkomen van schijnbaar dezelfde betekenis, dat echter een daarvan betrekking heeft op het goede en de andere op het ware, n. 683, 707, 2516, 8339.

Dat in het Woord goedheden en waarheden op wonderlijke wijze verbonden zijn, en dat deze verbinding zich alleen vertoont voor wie de innerlijke zin kent, n. 10554.

En dat er zo in het Woord en in iedere bijzonderheid daarvan een hemelse echtverbintenis is, n. 683, 793, 801, 2173, 2516, 2712, 5138, 7022.

Dat de goddelijke echtverbintenis, de echtverbintenis is van het goddelijke goede met het goddelijk ware, dus de Heer in de hemel, in Wie alleen die echtverbintenis aldaar is, n. 3004, 3005, 3009, 5138, 5194, 5502, 6343, 7945, 8339, 9263, 9314.

Dat door Jezus ook wordt aangeduid het goddelijk goede, en door Christus het goddelijk ware, en dus door beide het goddelijke huwelijk in de hemel, n. 3004, 3005, 3009.

Dat dit huwelijk in iedere bijzonderheid van het Woord in zijne innerlijke zin is, dus de Heer met betrekking tot het goddelijk goede en het goddelijk ware, n. 5502.

Dat het huwelijk van het goede en het ware van de Heer in de hemel en in de kerk het Hemelse huwelijk genoemd wordt, n. 2508, 2618, 2803, 3004, 3211, 3952, 6179.

Dat dus ten opzichte daarvan het Woord op de hemel gelijkt, n. 2173, 10126.

Dat in het Woord de hemel met een huwelijk vergeleken wordt, vanwege het huwelijk van het goede en het ware aldaar, n. 2768, 3132, 4434, 4835.

Dat de innerlijke zin de echte leer der kerk zelf is, n. 9025, 9430, 10400.

Dat wie het Woord naar de innerlijke zin verstaan, ook de ware leer der kerk zelf kennen, omdat die in de innerlijke zin bevat is, n. 9025, 9430, 10400.

Dat het innerlijke van het Woord ook is het innerlijke van de kerk, en dus ook het innerlijke van de eredienst, n. 10460.

Dat het Woord de leer van de liefde tot de Heer is, en van de liefde jegens de naaste, n. 3419-3420.

Dat het Woord in de letter als een wolk is, en dat het in de innerlijke zin heerlijkheid is, voorrede voor Gen. 18 en n. 5922, 6343, waar verklaard wordt dat de Heer komen zal in de wolken des hemels met heerlijkheid. Dat in het Woord, wolken de betekenis hebben van het Woord in de letterlijke zin, en heerlijkheid het woord in de innerlijke zin, Voorrede voor Genesis 18, en n. 4060, 4391, 5922, 6343, 6752, 8106, 8781, 9430, 10551, 10574.

Dat de dingen die in de letterlijke zin zijn, tegenover die welke in de innerlijke zin zijn, zich verhouden zoals de ruwe projecties rondom een gepolijste optische cilinder, waaruit toch in de cilinder het schone beeld van een mens wordt weergegeven, n. 1871.

In de geestelijke wereld worden zij, die alleen de letterlijke zin willen en erkennen voorgesteld door een misvormde oude vrouw, doch zij, die tegelijkertijd de innerlijke zin willen en erkennen door een zedig geklede maagd, n. 1774.

Dat het Woord in zijnen gehele omvang een beeld des hemels is, omdat het Woord het goddelijk ware is, en het goddelijk ware de hemel maakt en de hemel op een mens gelijkt, en dat in dit opzicht het Woord als het beeld van een mens is, n. 1871.

Dat de hemel in zijn gehelen omvang op een mens gelijkt, ziet men in het werk Over de Hemel en de Hel, n. Hemel En Hel 59-67. En dat het goddelijk ware uitgaande van de Heer de hemel maakt, n. 126-140, 200-212.

Dat het Woord schoon en bekoorlijk voor de engelen voorgesteld wordt, n. Hemelse Verborgenheden 1767-1768. Dat de letterlijke zin is als het lichaam, en dat de innerlijke zin is als de ziel in dat lichaam, n. 8943.

Vandaar dat het Leven van het Woord uit de innerlijke zin is, n. 1405, 4857.

Dat het Woord in de innerlijke zin rein is, en dat het in de letterlijke zin niet zo schijnt, n. 2362, 2395.

Dat de dingen, die in de letterlijke zin zijn, heilig zijn door de innerlijke dingen n. 10126, 10728.

Dat er in de geschiedenissen van het Woord ook een innerlijke zin is, maar innerlijk daarin, n. 4989.

Dat dus de geschiedenissen van het Woord evenals de profetieën hemelse verborgenheden bevatten, n. 755, 1659, 1709, 2310, 2333.

Dat de engelen deze niet als geschiedenissen verstaan, maar als leerstellingen, omdat zij geestelijk verstaan, n. 6884.

Dat de innerlijke verborgenheden, die in de geschiedenissen zijn voor de mens, aldaar minder blijken dan in de profetieën, omdat het mentaal in voornemen en in ingeving aan geschiedenis hangt, n. 2176, 6597.

Wat verder, de hoedanigheid van de innerlijke zin van het Woord is, aangetoond in, n. 1756, 1984, 2004, 2663, 3033, 7089, 10604, 10614, toegelicht door vergelijkingen, n. 1873.

  
/ 17  
  

Nederlandse vertaling door Gerrit Barger, 1916. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2019, op www.swedenborg.nl. The 1916 translation was revised by Guus Janssens, in 2019.

Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8920

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

8920. Spreek gij met ons; dat dit betekent de opneming van het ware in de aangepaste vorm, waaraan zij dan zouden gehoorzamen, staat vast uit de betekenis van spreken, namelijk de invloeiing en de gemeenschap, nrs. 2951, 3060, 4131, 5481, 5797, 6225, 7270, 8128; vandaar is het eveneens de opneming, want dat wat invloeit en wordt vergemeenschapt, wordt opgenomen; en uit de uitbeelding van Mozes, die zou spreken, te weten het Ware uit het Goddelijke beneden de hemel verbonden met het Goddelijk Ware in de hemel, dus bemiddelend tussen de Heer en het volk, nrs. 8760, 8787, 8805; vandaar komt het dat Mozes hier het ware in de aangepaste vorm is.

Wat het ware in de aangepaste vorm betreft, moet men weten dat het Goddelijk Ware, wanneer het door de hemelen neerdaalt, onderweg is aangepast aan allen, zowel aan hen die in de hemelen zijn, als aan hen die op aarde zijn; maar het Goddelijk Ware is in een geheel en al andere vorm in de hemelen dan in de wereld; in de hemelen is het zodanig als de innerlijke zin van het Woord is, in de wereld zodanig als de letterlijke zin ervan is; ja zelfs is het in de hemelen zelf in uiteenlopende vormen, in een andere in de binnenste of derde hemel en in een andere in de middelste of tweede en in weer een andere in de eerste of laatste.

De vorm van het Goddelijk Ware, dat wil zeggen, het doorvatten, het denken en het uitdrukken ervan, gaat in de binnenste of derde hemel zozeer de vorm in de middelste of tweede hemel te boven, dat die daar niet kan worden gevat, zo Goddelijk en overuitmuntend is die; hij bevat immers talloze dingen die ook niet kunnen worden uitgedrukt in de tweede hemel.

Hij bestaat uit louter veranderingen van staat ten aanzien van de aandoeningen die van de liefde zijn.

De vorm van het Goddelijk Ware echter in de middelste of tweede hemel gaat eveneens die in de eerste of laatste hemel te boven en nog meer de vorm van het Goddelijk Ware in de wereld.

Vandaar komt het dat de dingen die in de hemelen worden uitgedrukt, zulke zijn die nooit enig menselijk gemoed heeft doorvat, noch enig oor gehoord, zoals degenen uit ondervinding weten die tot de hemel waren opgeheven.

Zij die dit niet weten, geloven dat men in de hemelen niet anders denkt en niet anders spreekt dan op aarde.

Maar zij geloven dit, omdat zij niet weten dat de innerlijke dingen van de mens in een uitnemender staat zijn dan de uiterlijke dingen en dat het denken en spreken van hen die in de hemelen zijn, hemels en geestelijk is, maar op aarde natuurlijk, waartussen het verschil zo groot is, dat het niet met woorden kan worden beschreven, zie daarover de nrs. 1634-1650, 1757-1759, 1876, 2157, 2472, 2476, 3342-3345, 4104, 4609, 5225, 5287, 6040, 6982, 7002, 7089, 7131, 7191, 7381, 8343, 8733, 8734.

Hieruit blijkt eveneens dat het Goddelijk Ware of het Woord, indien het niet in een aangepaste vorm zou verschijnen, niet zou kunnen worden gevat; indien het immers in een meer uitmuntende vorm verscheen dan de staat van begrip is, dan zou het niet in het verstand, dus niet in het geloof vallen.

Vandaar komt het dat het Goddelijk Ware aan de mens is gegeven zodanig als het Woord in de letter is, want indien het verscheen zodanig als het in de hemel is, dan zou geen mens het vatten en zou hij het bij een eerste beoordeling en bij de eerste gewaarwording verwerpen, aangezien het niet zou vallen in zaken die van het natuurlijk licht zijn; en bovendien zou het vol van verborgenheden zijn, die geenszins zouden binnenkomen in enig idee van de mens, omdat die geheel en al in strijd zijn met de schijnbaarheden en begoochelingen die uit de wereld zijn door de uiterlijke en uitwendige zinlijke dingen, nog gezwegen van de meer verborgenheden die van binnen daarin zijn en in een veelvuldige reeks schuilen, die nooit zijn uit te drukken dan door wisselingen en veranderingen van de staat van het hemelse licht en van de hemelse vlam, waardoor het spreken van de engelen plaatsvindt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl