Des oeuvres de Swedenborg

 

Goddelijke Voorzienigheid #124

Étudier ce passage

  
/ 340  
  

124. Aan hetgeen gezegd is zal ik twee verborgenheden van de engelenwijsheid toevoegen, waaruit men de hoedanigheid van de Goddelijke Voorzienigheid kan zien: de ene verborgenheid is dat de Heer nooit werkt op enig bijzondere bij de mens afzonderlijk, tenzij op alle dingen tegelijk; de tweede is, dat de Heer handelt uit de binnenste dingen en uit de laatste dingen tegelijk. Dat de Heer nooit werkt op enig bijzondere bij de mens afzonderlijk, tenzij op alle dingen tegelijk, is omdat alle dingen van de mens in zo’n aaneengesloten volgorde zijn, en daardoor in zo’n bepaalde vorm, dat ze niet zoals meerdere maar zoals één handelen. Dat de mens in zo’n nexus en daardoor in zo’n vorm is ten aanzien van het lichaam is bekend. In een eendere vorm vanuit de samenschakeling van alle dingen is eveneens het menselijk gemoed, want het menselijk gemoed is de geestelijke mens en is eveneens in werkelijkheid de mens. Vandaar is het dat de geest van de mens, die het gemoed van hem in het lichaam is, in de gehele vorm mens is, en daarom is de mens na de dood evenzeer mens als in de wereld, slechts met het onderscheid dat hij de afgelegde dingen die het lichaam van hem maakten in de wereld heeft afgeworpen. Omdat nu de menselijke vorm zodanig is dat alle delen het gezamenlijke maken en zo als één handelt, volgt dat het ene niet van plaats verschoven en ten aanzien van de staat veranderd kan worden tenzij met instemming van de overige, want indien het ene van plaats verschoven en ten aanzien van de staat veranderd werd, zou de vorm die als één moet handelen, lijden. Hieruit blijkt dat de Heer nooit werkt op enig bijzondere, tenzij tegelijk op alle dingen. Zo dus werkt de Heer op de gehele engelenhemel, aangezien de gehele engelenhemel in de aanblik van de Heer als één Mens is; zo werkt de Heer eveneens op iedere engel, omdat iedere engel een hemel in kleinste vorm is. Zo werkt Hij dus ook op ieder mens, het naast op alle dingen van zijn gemoed en daardoor op alle dingen van zijn lichaam. Want het gemoed van de mens is zijn geest en volgens de verbinding met de Heer is hij een engel en het lichaam is gehoorzaamheid. Maar het moet terdege in aanmerking worden genomen dat de Heer afzonderlijk, ja zelfs op de afzonderlijkste wijze op elk bijzondere van de mens ook werkt, maar tegelijk door alle dingen van zijn vorm, maar toch niet de staat verandert van enig deel, of van enig ding in het bijzonder, tenzij overeenkomstig de gehele vorm. Maar hierover zullen meer dingen worden gezegd in wat volgt, waar zal worden aangetoond dat de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer universeel is omdat ze in de afzonderlijke dingen is en dat zij afzonderlijk is omdat zij universeel is. Dat de Heer handelt uit de binnenste dingen en uit de laatste dingen tegelijk, is omdat zo en niet anders alle dingen en de afzonderlijke dingen in de verbonden samenhang worden gehouden, de tussenliggende dingen immers hangen achtereenvolgens van de binnenste tot aan de laatste dingen toe af en in de laatste dingen zijn die tegelijk. In de verhandeling over de ‘Goddelijke Liefde en de Goddelijk Wijsheid’, in het derde deel, is getoond dat in het laatste het gelijktijdige is van alle dingen uit het eerste. Daar vanuit is het ook dat de Heer uit het eeuwige, of Jehovah, in de wereld is gekomen en daar het Menselijke in laatsten heeft aangetrokken en opgenomen, opdat Hij uit eersten en tegelijk in laatsten zou kunnen zijn, en zo uit eersten door laatsten de gehele wereld regeren, en zo de mens, die Hij volgens de wetten van Zijn Goddelijk Voorzienigheid, die ook de wetten van Zijn Goddelijke Wijsheid zijn, kan zaligen. Dit dus is het wat in de Christelijke wereld bekend is, dat geen sterveling behouden had kunnen worden tenzij de Heer in de wereld was gekomen, waarover men zie ‘de Leer van Nova Hierosolyma over het Geloof’, n. 35. Vandaar is het dat de Heer wordt genoemd de Eerste en de Laatste.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Le texte de la Bible

 

Genesis 1:27

Étudier

       

27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.

Des oeuvres de Swedenborg

 

The New Jerusalem and its Heavenly Teachings #263

Étudier ce passage

  
/ 325  
  

263. The Lord is the Word. The sole subject of the deepest meaning of the Word is the Lord, and it describes all the phases of the glorification of his human nature (that is, of its union with the divine nature itself), as well as all the phases of his taking control of the hells and setting in order everything there and in the heavens: 2249, 7014. So in this meaning there is a description of the Lord's whole life in our world, and by means of this there is a constant presence of the Lord with the angels: 2523. At the very center of the Word there is only the Lord, and this is the source of what is divine and holy in the Word: 1873, 9357. The Lord's saying that the Scripture about him was fulfilled [Luke 18:31; 24:44] was referring to everything in the deepest meaning of the Word: 7933.

"The Word" means divine truth: 4692, 5075, 9987. The Lord is the Word because he is divine truth: 2533. The Lord is the Word also because the Word comes from him and is about him (2859); and in its deepest meaning is about no one but the Lord, so the Lord himself is there (1873, 9357); and also because there is a marriage of divine goodness and divine truth throughout the Word and in its every detail (3004, 5502). "Jesus" means divine goodness and "Christ" means divine truth: 3004, 3005, 3009. Divine truth [ coming from divine goodness] is the sole reality, and only what it dwells in-which comes from what is divine-is substantial: 5272, 6880, 7004, 8200. 1 And because divine truth emanating from the Lord is heaven's light and divine goodness is its warmth, and because everything there comes into being from that light and warmth, and because this earthly world as a whole comes into being by means of heaven or the spiritual world, we can see that everything that has been created has been created from divine truth-that is, from the Word, just as it says in John: "In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God. All things that were made were made through him. And the Word became flesh" [John 1:1, 3, 14]: 2803, 2894, 5272, 7678. For more on the creation of everything by divine truth and therefore by the Lord, see §137 of the book Heaven and Hell. A fuller picture can be drawn from two of its chapters: §§116-125 ["The Sun in Heaven"] and 126-140 ["Light and Warmth in Heaven"].

A joining together of the Lord and us is accomplished through the Word, by means of its inner meaning: 10375. Absolutely everything in the Word is a means to this joining together, and this is why the Word is more wondrous than anything else that has been written: 10632, 10633, 10634. Now that the Word has been written, the Lord speaks to us through it: 10290.

Notes de bas de page:

1Substance, in its philosophical sense, is the basic, underlying constituent that carries the attributes of a thing. Thus, for example, Swedenborg elsewhere stipulates that without substance the attribute of form cannot be present ( True Christianity 52). A rough idea of substance can be obtained by thinking of it as the spiritual equivalent of what we call matter. In this passage, and in several of the Secrets of Heaven passages referred to here (§§5272, 6880, 8200), Swedenborg indicates that divine truth is not merely mental thought, or spoken or written words, but the reality itself that underlies everything in the universe. Therefore all things actually proceed from it, and it literally gives them substance. Although some of these passages appear to ascribe this all-encompassing role to divine truth alone, it seems clear that Swedenborg is not excluding divine goodness: In one of the passages just mentioned, Secrets of Heaven 5272, he writes that "divine truth coming from divine goodness is the most real and most essential thing there is in the universe" (emphasis added; this passage is the origin of the material presented in brackets here in the main text). Elsewhere he presents the two divine attributes as completely integrated, as the singular verbs in the proposition of Divine Love and Wisdom 40 suggest: "Divine love and wisdom is substance and is form. " For further discussion of the idea of substance in Swedenborg's works, see Brown 1919, 398-413; for relevant passages in Swedenborg's works, see those collected at Odhner 1986, 6 with note 1 in New Jerusalem 4. [SS, JSR, RS]

  
/ 325  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.