Des oeuvres de Swedenborg

 

Goddelijke Voorzienigheid #123

Étudier ce passage

  
/ 340  
  

123. 7. Het is het voortdurende van de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer dat Hij de mens met zich verbindt en Zich met hem, opdat Hij hem de gelukzalige dingen van het eeuwige leven kan geven.

Dit kan niet geschieden tenzij voor zoveel als de boze dingen met de begeerten ervan verwijderd zijn. Dat het voortdurende van de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer is de mens te verbinden met Zich en Zich met hem, en dat het die verbinding is die de hervorming en de wederverwekking wordt genoemd en dat de mens daaruit de zaliging heeft, is boven in de n. 27-45 getoond. Wie ziet niet dat de verbinding met God het eeuwige leven en de zaliging is; dit ziet toch eenieder die gelooft dat de mensen uit de schepping beelden en gelijkenissen van God zijn, (Genesis 1:26, 27) en die weet wat het beeld en de gelijkenis van God is. Wie, die gezonde rede heeft, kan, als hij vanuit zijn redelijkheid denkt en vanuit zijn vrijheid wil denken, geloven dat er drie goden zijn, gelijkwaardig van wezen en dat het Goddelijk Zijn of het Goddelijk Wezen verdeeld kan worden. Dat het drievuldige in één God is, kan gedacht en begrepen worden, zoals de ziel en het lichaam in de engel en in de mens begrepen wordt en het daaruit voortgaande van het leven. Omdat dit drievuldige in één er alleen is in de Heer, volgt dat de verbinding zal zijn met Hem. Gebruik uw redelijkheid en tegelijk de vrijheid van denken en u zult deze waarheid in haar licht zien; maar neem eerst aan dat God is en dat de hemel is en dat het eeuwige leven is. Omdat nu God één is en de mens vanuit de schepping Zijn beeld en gelijkenis gemaakt is en omdat hij door de helse liefde en door de begeerten ervan en de verkwikkelijke dingen daarvan, in de liefde van alle boze dingen is gekomen, en hij vandaar het beeld en de gelijkenis van God bij zich verwoest heeft, volgt dat het het aanhoudende van de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer is dat Hij de mens met Zich zal verbinden en Zich met de mens en zo te maken dat hij Zijn beeld zal worden. Dit is ook te dien einde dat de Heer de mens de gelukzalige dingen van het eeuwige leven kan geven, dit volgt hieruit, want de Goddelijke Liefde is zodanig. Dat Hij deze echter niet kan geven, noch hem Zijn beeld maken, tenzij de mens zoals uit zich de zonden in de uitwendige mens verwijdert, is omdat de Heer niet slechts de Goddelijke Liefde maar ook de Goddelijke Wijsheid is, en de Goddelijke Liefde niets doet tenzij vanuit haar Goddelijke Wijsheid en volgens die. Dat de mens niet met Hem verbonden en zo hervormd, wederverwekt en gezaligd kan worden, tenzij het hem is geoorloofd vanuit het vrije volgens de rede te handelen, hierdoor is de mens immers werkelijk mens, is volgens Zijn Goddelijke Wijsheid, en al wat is volgens de Goddelijke Wijsheid van de Heer is ook van Zijn Goddelijke Voorzienigheid.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Le texte de la Bible

 

Genesis 1:27

Étudier

       

27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.

Le texte de la Bible

 

Genesis 29

Étudier

   

1 Then Jacob went on his journey, and came to the land of the children of the east.

2 He looked, and behold, a well in the field, and, behold, three flocks of sheep lying there by it. For out of that well they watered the flocks. The stone on the well's mouth was large.

3 There all the flocks were gathered. They rolled the stone from the well's mouth, and watered the sheep, and put the stone again on the well's mouth in its place.

4 Jacob said to them, "My relatives, where are you from?" They said, "We are from Haran."

5 He said to them, "Do you know Laban, the son of Nahor?" They said, "We know him."

6 He said to them, "Is it well with him?" They said, "It is well. See, Rachel, his daughter, is coming with the sheep."

7 He said, "Behold, it is still the middle of the day, not time to gather the livestock together. Water the sheep, and go and feed them."

8 They said, "We can't, until all the flocks are gathered together, and they roll the stone from the well's mouth. Then we water the sheep."

9 While he was yet speaking with them, Rachel came with her father's sheep, for she kept them.

10 It happened, when Jacob saw Rachel the daughter of Laban, his mother's brother, and the sheep of Laban, his mother's brother, that Jacob went near, and rolled the stone from the well's mouth, and watered the flock of Laban his mother's brother.

11 Jacob kissed Rachel, and lifted up his voice, and wept.

12 Jacob told Rachel that he was her father's brother, and that he was Rebekah's son. She ran and told her father.

13 It happened, when Laban heard the news of Jacob, his sister's son, that he ran to meet Jacob, and embraced him, and kissed him, and brought him to his house. Jacob told Laban all these things.

14 Laban said to him, "Surely you are my bone and my flesh." He lived with him for a month.

15 Laban said to Jacob, "Because you are my brother, should you therefore serve me for nothing? Tell me, what will your wages be?"

16 Laban had two daughters. The name of the elder was Leah, and the name of the younger was Rachel.

17 Leah's eyes were weak, but Rachel was beautiful in form and attractive.

18 Jacob loved Rachel. He said, "I will serve you seven years for Rachel, your younger daughter."

19 Laban said, "It is better that I give her to you, than that I should give her to another man. Stay with me."

20 Jacob served seven years for Rachel. They seemed to him but a few days, for the love he had for her.

21 Jacob said to Laban, "Give me my wife, for my days are fulfilled, that I may go in to her."

22 Laban gathered together all the men of the place, and made a feast.

23 It happened in the evening, that he took Leah his daughter, and brought her to him. He went in to her.

24 Laban gave Zilpah his handmaid to his daughter Leah for a handmaid.

25 It happened in the morning that, behold, it was Leah. He said to Laban, "What is this you have done to me? Didn't I serve with you for Rachel? Why then have you deceived me?"

26 Laban said, "It is not done so in our place, to give the younger before the firstborn.

27 Fulfill the week of this one, and we will give you the other also for the service which you will serve with me yet seven other years."

28 Jacob did so, and fulfilled her week. He gave him Rachel his daughter as wife.

29 Laban gave to Rachel his daughter Bilhah, his handmaid, to be her handmaid.

30 He went in also to Rachel, and he loved also Rachel more than Leah, and served with him yet seven other years.

31 Yahweh saw that Leah was hated, and he opened her womb, but Rachel was barren.

32 Leah conceived, and bore a son, and she named him Reuben. For she said, "Because Yahweh has looked at my affliction. For now my husband will love me."

33 She conceived again, and bore a son, and said, "Because Yahweh has heard that I am hated, he has therefore given me this son also." She named him Simeon.

34 She conceived again, and bore a son. Said, "Now this time will my husband be joined to me, because I have borne him three sons." Therefore was his name called Levi.

35 She conceived again, and bore a son. She said, "This time will I praise Yahweh." Therefore she named him Judah. Then she stopped bearing.