Des oeuvres de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1025

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

1025. Dat met ‘met uw zaad na u’ degenen worden aangeduid, die opnieuw geschapen worden, blijkt uit de betekenis van het zaad en uit hetgeen volgt. Uit de betekenis van het zaad: in de letterlijke zin betekent het zaad het nageslacht, maar in de innerlijke zin het geloof, en omdat er, zoals reeds vaak gezegd is, geen geloof is dan daar waar naastenliefde is, is het de naastenliefde zelf, welke in de innerlijke zin onder het zaad wordt verstaan. Uit hetgeen volgt blijkt, dat er niet alleen sprake is van de mens, die in de Kerk is, maar ook van de mens, die buiten de Kerk is, dus van het gehele menselijke geslacht. Overal waar naastenliefde is, ook bij de het verst van de Kerk verwijderde heidenen, daar is zaad, want het hemelse zaad is de naastenliefde; immers, geen enkel mens kan iets goeds uit zichzelf doen, maar al het goede komt van de Heer; het goede, dat de heidenen doen, komt ook van de Heer; waarover, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt. Dat het zaad Gods het geloof is, is eerder in nr. 255 aangetoond; onder het geloof wordt hier en elders de naastenliefde verstaan, waaruit het geloof voortspruit, want er bestaat geen ander geloof, dat werkelijk geloof is, dan het geloof van de naastenliefde. Evenzo wordt ook elders in het Woord, waar het zaad genoemd wordt, zoals het zaad van Abraham, of van Izaäk, of van Jakob, de liefde of de naastenliefde aangeduid; want Abraham beeldde de hemelse liefde uit, Izaäk de geestelijke liefde, en Jakob beeldde hetzelfde uit, maar dan behorende tot de uiterlijke mens; dit niet alleen in de profetische, maar ook in de historische gedeelten. In de hemel wordt het historische van het Woord niet waargenomen, maar alleen wat door het historische wordt aangeduid; het Woord is niet alleen geschreven voor de mens, maar ook voor de engelen. Wanneer de mens het Woord leest, en daaruit geen andere zin dan de letterlijke vat, begrijpen de engelen niet de letterlijke zin maar de innerlijke; de stoffelijke, wereldse en lichamelijke voorstellingen, welke de mens heeft bij het lezen van het Woord, worden bij de engelen geestelijke en hemelse voorstellingen; wanneer bijvoorbeeld de mens van Abraham, Izaäk en Jakob leest, denken de engelen nooit aan Abraham, Izaäk en Jakob, maar aan de dingen welke zij uitbeelden en dus betekenen. Evenzo weten de engelen, wanneer er van Noach, Sem, Cham en Jafet sprake is, van deze personen niets en zien niets anders dan de Oude Kerk, en de innerlijke engelen zelfs niet eens de Kerk, maar het geloof van die Kerk, en al naar het verband, de staat van de dingen waarvan sprake is. Dit is ook het geval, wanneer in het Woord van zaad wordt gesproken, zoals hier, maar met betrekking tot Noach wordt gezegd, dat een verbond met hen en met hun zaad na hen zou worden opgericht; de engelen zien dan niet hun nageslacht - want een Noach heeft er nooit bestaan, het was alleen de Oude Kerk, die zo genoemd werd - maar onder het zaad verstaan zij de naastenliefde, welke het eigenlijke wezen van het geloof van die Kerk uitmaakte. Op dezelfde wijze verstaan de engelen, wanneer in de historische verhalen over Abraham, Izaäk en Jakob, van hun zaad wordt gesproken, geenszins hun eigenlijke nageslacht, maar allen in de gehele wereld, zowel binnen als buiten de Kerk, bij wie hemels zaad of naastenliefde is, ja, de innerlijke engelen zien in dit woord de liefde zelf, welke hemels zaad is, geheel abstract genomen. Dat door het zaad de liefde wordt aangeduid en voorts eenieder die liefde heeft, blijkt uit de volgende plaatsen; met betrekking tot Abram:

‘Jehovah zei: Aan uw zaad zal Ik dit land geven’, (Genesis 12:7);

verder:

‘Al het land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad tot in eeuwigheid, en Ik zal uw zaad stellen als het stof van de aarde’, (Genesis 13:15, 16). Zij, die in de letterlijke zin zijn, lezen er niets anders uit, dan dat onder het zaad het nageslacht van Abram wordt verstaan, en onder het land, heers 23. En Jehovah God zond hem uit de hof van Eden, om de aardbodem te bebouwen, waaruit hij genomen was. Uit de hof van Eden verdreven worden, betekent, van alle inzicht en wijsheid beroofd worden; de aardbodem bebouwen, waaruit hij genomen was, betekent lichamelijk worden, zoals hij voor de wedergeboorte was geweest. Dat uit de hof van Eden verdreven worden betekent, beroofd zijn van alle inzicht en wijsheid, blijkt uit de betekenis van de hof, en van Eden, waarover reeds eerder. Want hof betekent inzicht en verstand van het ware; en Eden, daar het de liefde is, betekent wijsheid, of de wil van het goede. Dat de aardbodem bebouwen, waaruit hij genomen is, betekent lichamelijk worden, zoals hij voor de wedergeboorte was, is eerder aangetoond bij vers 19, waar overeenkomstige uitdrukkingen zijn gebruikt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Des oeuvres de Swedenborg

 

Arcana Coelestia #4577

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

4577. 'And to your seed after you I will give the land' means Divine Truth when made over [to the Natural] as its own. This is clear from the meaning of 'seed' as the truth of faith, dealt with in 1025, 1447, 1610, 1940, but in the highest sense Divine Truth, 3038; and from the meaning of 'giving the land' as making over good, dealt with immediately above in 4576; so that in the highest sense 'giving the land to your seed' means making Divine Good over to Divine Truth. But the reason why Divine Truth was made over is that before the Lord's Human was glorified it was Divine Truth, which is why the Lord speaks of Himself in John 14:6 as 'the Truth', and in Genesis 3:1 'He is called 'the seed of the woman'. But after the Lord's Human was glorified it was made Divine Good. At this point it was from Him as Divine Good that Divine Truth went forth, and goes forth still. Such Divine Truth is the Spirit of Truth whom the Lord will send, referred to in John 14:16-17; 15:26-27; 16:13-15; see 3704. From this it may be seen that 'to your seed after you' in the highest sense means Divine Truth when made over to Him as His own, and also that Divine Truth goes forth from Divine Good which He is and is made over as their own to those in whom good and its partner truth are present.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.

Le texte de la Bible

 

Genesis 9

Étudier

   

1 En God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde!

2 En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven.

3 Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid.

4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten.

5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen.

6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt.

7 Maar gijlieden, weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt; teelt overvloediglijk voort op de aarde, en vermenigvuldigt op dezelve.

8 Voorts zeide God tot Noach, en tot zijn zonen met hem, zeggende:

9 Maar Ik, ziet, Ik richt Mijn verbond op met u, en met uw zaad na u;

10 En met alle levende ziel, die met u is, van het gevogelte, van het vee, en van alle gedierte der aarde met u; van allen, die uit de ark gegaan zijn, tot al het gedierte der aarde toe.

11 En Ik richt Mijn verbond op met u, dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid; en dat er geen vloed meer zal zijn, om de aarde te verderven.

12 En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden, en tussen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten.

13 Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde.

14 En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde brenge, dat deze boog zal gezien worden in de wolken;

15 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond, hetwelk is tussen Mij en tussen u, en tussen alle levende ziel van alle vlees; en de wateren zullen niet meer wezen tot een vloed, om alle vlees te verderven.

16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees, dat op de aarde is.

17 Zo zeide dan God tot Noach: Dit is het teken des verbonds, dat Ik opgericht heb tussen Mij en tussen alle vlees, dat op de aarde is.

18 En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, en Cham, en Jafeth; en Cham is de vader van Kanaan.

19 Deze drie waren de zonen van Noach; en van dezen is de ganse aarde overspreid.

20 En Noach begon een akkerman te zijn, en hij plantte een wijngaard.

21 En hij dronk van dien wijn, en werd dronken; en hij ontblootte zich in het midden zijner tent.

22 En Cham, Kanaans vader, zag zijns vaders naaktheid, en hij gaf het zijn beiden broederen daar buiten te kennen.

23 Toen namen Sem en Jafeth een kleed, en zij legden het op hun beider schouderen, en gingen achterwaarts, en bedekten de naaktheid huns vaders; en hun aangezichten waren achterwaarts, gekeerd zodat zij de naaktheid huns vaders niet zagen.

24 En Noach ontwaakte van zijn wijn; en hij merkte wat zijn kleinste zoon hem gedaan had.

25 En hij zeide: Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij hij zijn broederen!

26 Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaan zij hem een knecht!

27 God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten! en Kanaan zij hem een knecht!

28 En Noach leefde na den vloed driehonderd en vijftig jaren.

29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd en vijftig jaren; en hij stierf.