Commentaire

 

Wat de Bijbel zegt over Liefde

Par John Odhner (traduit automatiquement en Nederlands)

tiny hand my love, by Jenny Stein

Iemand vroeg Jezus eens,

"Wat is het eerste gebod van allemaal?"

Jezus antwoordde hem,

"Het eerste van alle geboden is: 'Hoor, Israël, de Heer, onze God, de Heer is één. En gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met geheel uw verstand, en met geheel uw kracht.' Dit is het eerste gebod. En het tweede, dat erop lijkt, is dit: "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Er is geen ander gebod groter dan deze." (Lucas 12:28-34)

A above All Things

Dus, de geboden over het liefhebben van God en anderen zijn de eerste en belangrijkste. Er is geen ander groter. Jezus zei zelfs dat "de hele wet en de profeten aan deze twee geboden hangen." (Mattheüs 22:40)

En in feite komt deze leer overal in de Bijbel terug:

Petrus schreef: "Heb boven alles elkander vurig lief." (1 Petrus 4:8)

Paulus zei ook dat we de liefde boven alles moeten stellen (zie Colossenzen 3:14), en dat we "niemand iets schuldig zijn behalve elkaar lief te hebben." (Romeinen 13:8)

Liefde wordt "voortreffelijker dan enige andere gave of bekwaamheid." genoemd (1 Corinthiërs 12:31)

"Blijven nu geloof, hoop en liefde, deze drie; maar de grootste van deze is de liefde." (1 Corinthiërs 13:13)

De wet van de liefde wordt de "koninklijke wet" genoemd (Jakoben 2:8), die we "door God geleerd"" hebben.1 Tessalonicenzen 4:9)

Ons wordt gevraagd "de liefde tot ons hoogste doel te maken," (1 Corinthiërs 14:19, en "geworteld en gegrond te zijn in de liefde." (Efeziërs 3:17)

Deze wetten over de liefde zijn zo belangrijk dat de Heer zei dat ze in je hart moeten zijn.

"Gij zult ze uw kinderen naarstig leren, en gij zult er over spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat." (Deuteronomium 6:6,7)

1 Corinthiërs 16:14)

Kracht tegen het kwaad

Er zijn enkele zeer goede redenen waarom ons wordt opgedragen de liefde boven alles te stellen. Eén reden is dat liefde macht heeft over het kwaad.

Paulus schreef,

"Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede." (Romeinen 12:21)

Iemand die God en zijn naaste werkelijk liefheeft, zal elk kwaad in zichzelf willen overwinnen dat tegen God is of de naaste schaadt.

Bijvoorbeeld,

"de liefde benijdt niet, pronkt niet met zichzelf, is niet opgeblazen, gedraagt zich niet grof, zoekt niet het zijne, wordt niet geprovoceerd, denkt niet kwaad, verheugt zich niet in onrechtvaardigheid." (1 Corinthiërs 13:4-6)

Aangezien liefde zich verzet tegen het doen van kwaad, vervult zij alle wetten tegen het kwaad.

"Niemand is iets anders verschuldigd dan elkander lief te hebben, want wie een ander liefheeft, heeft de wet vervuld; en wel hierom: Gij zult niet echtbreken,' Gij zult niet moorden,' Gij zult niet stelen,' Gij zult geen valse getuigenis afleggen,' Gij zult niet begeren,' of indien er enig ander gebod is, het is samengevat in dit gezegde, namelijk: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.' Liefde doet een naaste geen kwaad; daarom is liefde de vervulling van de wet." (Romeinen 13:8-10)

Omdat liefde ons ertoe brengt ons van het kwade af te keren, brengt zij ook vergeving. Jezus zei eens over een vrouw dat "haar zonden, die vele zijn, zijn vergeven, want zij heeft veel liefgehad." (Lucas 7:47)

Hij zei ook: "Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden." (Mattheüs 5:7)

Patient Love

Liefde brengt ook geduld met zich mee. "De liefde lijdt lang... verdraagt alle dingen... verdraagt alle dingen. Liefde faalt nooit." (1 Corinthiërs 13:4-8)

Jakob hield veel van Rachel, en was bereid om zeven jaar voor haar vader te werken om haar hand te winnen. "Zo diende Jakob zeven jaar voor Rachel, en zij schenen hem slechts enkele dagen vanwege de liefde die hij voor haar had." (Genesis 29:20)

Born Again by Love

Een andere reden waarom liefde boven alles komt, is dat een mens door liefde wedergeboren wordt. Petrus beschreef het proces van wedergeboorte als "het reinigen van uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid, door de geest, in oprechte liefde tot de broeders."(1 Petrus 1:22)

John zei het simpeler:

"Iedereen die liefheeft is uit God geboren." (1 Johannes 4:7)

Wij gaan over van de dood naar het leven wanneer wij anderen liefhebben. (Zie 1 Johannes 3:14)

De reden dat wij wedergeboren worden als wij anderen liefhebben, is dat wij dan als God worden. Jezus vroeg ons anderen lief te hebben zoals Hij ons heeft liefgehad. (Zie Johannes 13:34, 15:12)

Wanneer wij Zijn soort liefde hebben voor alle mensen, worden wij herboren als Zijn kinderen. (Zie Mattheüs 5:43, Lucas 6:35)

Wanneer is een christen een christen?

Aangezien het eerste en voornaamste van al Gods geboden is de Heer en de naaste lief te hebben, is het voornaamste kenmerk waaraan een christen kan worden herkend de liefde die hij voor anderen heeft.

Jezus zei,

"Hieraan zullen allen weten, dat gij Mijn discipelen zijt, indien gij liefde hebt voor elkander." (Johannes 13:35)

Telkens weer wordt ons gevraagd onszelf te beoordelen naar de liefde die wij voor anderen hebben:

Laat ons niet liefhebben met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid. Hieraan zullen wij weten, dat wij de waarheid kennen, en zullen wij ons hart voor Hem vergewissen. (1 Johannes 3:18,19)

Als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons, zoals zijn liefde in ons is vervolmaakt. (1 Johannes 4:12)

Wij weten, dat wij van den dood zijn overgegaan in het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie zijn broeder niet liefheeft, blijft in de dood. (1 Johannes 3:14)

Hij die goed doet is van God, maar hij die kwaad doet heeft God niet gezien. (3 Johannes 1:11, en zie ook, 1 Johannes 2:3-5, 3:10; 4:7,8)

Geloof en Liefde

Voor sommige mensen is geloof belangrijker dan liefde. Sommigen zijn meer bezorgd over de vraag of een christen de juiste overtuigingen heeft dan over hoe hij leeft en liefheeft. Natuurlijk is geloof belangrijk - hoe kan iemand God liefhebben zonder in God te geloven? Hoe kun je liefdevol zijn, als je niet ook trouw bent? In het Nieuwe Testament gaan deze twee hand in hand. Kijk eens hoe vaak we bijvoorbeeld uitdrukkingen vinden als "geloof en liefde." (1 Timoteüs 1:14; 2:15; 4:12; 6:11; 2 Timoteüs 1:13; 2:22; 3:10; Titus 2:2)

Geloof op zichzelf is nutteloos. Het kan een persoon niet redden. Het is een dood geloof. (Jakoben 2:14,17)

<"Zelfs de duivels geloven en beven."Jakoben 2:19)

Het maakt niet uit hoeveel geloof je hebt - het is nog steeds niets zonder liefde.

"Al heb ik de gave der profetie, en begrijp ik alle verborgenheden en alle kennis, en al heb ik alle geloof, zodat ik bergen zou kunnen verzetten, maar heb ik de liefde niet, dan ben ik niets." (1 Corinthiërs 13:2)

Verering en Liefde

Aanbidding en rituelen zijn eveneens nutteloos zonder liefde. De Heer verlangt "barmhartigheid en geen offerande." (Hosea 6:6; Mattheüs 9:13; 12:7)

Liefde is "meer dan alle brandoffers," (Marcus 12:33) en beter dan de meest zorgvuldige tiende. (Zie Lucas 11:42)

"En wat verlangt de Heer van u anders dan recht te doen en barmhartigheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God?" (Micha 6:8)

Love Brings Faith

Een van de redenen waarom liefde en geloof nooit gescheiden mogen worden, is dat liefde de bron van geloof is. Liefde "gelooft alle dingen." (1 Corinthiërs 13:6)

Liefde "verheugt zich in de waarheid." (1 Corinthiërs 13:7)

Iemand die anderen liefheeft "kent God, want God is liefde." (1 Johannes 4:8)

Echt geloof moet uit het hart komen. (Romeinen 10:10)

Dus "iemand die zijn broeder liefheeft, verblijft in het licht." (1 Johannes 2:9,10; vergelijk Johannes 3:19,20)

Love Saves

Zoals het liefde is die iemand tot geloof brengt, is het ook liefde die iemand in de hemel brengt. Iemand vroeg Jezus hoe hij het eeuwige leven kon krijgen. Jezus antwoordde dat hij het zou krijgen als hij alleen maar de Heer zou liefhebben en zijn naaste. (Lucas 10:25, 28; zie ook Mattheüs 19:17-19)

Iemand die de liefde op de eerste plaats stelt, zei Hij, is "niet ver van het Koninkrijk Gods." (Marcus 12:34)

Le texte de la Bible

 

Lucas 7

Étudier

   

1 Nadat Hij nu al Zijn woorden voleindigd had, ten aanhore des volks, ging Hij in te Kapernaum.

2 En een dienstknecht van een zeker hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven.

3 En van Jezus gehoord hebbende, zond hij tot Hem de ouderlingen der Joden, Hem biddende, dat Hij wilde komen, en zijn dienstknecht gezond maken.

4 Dezen nu, tot Jezus gekomen zijnde, baden Hem ernstelijk, zeggende: Hij is waardig, dat Gij hem dat doet;

5 Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd.

6 En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem enige vrienden, en zeide tot Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen.

7 Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht, om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.

8 Want ik ben ook een mens, onder de macht van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het.

9 En Jezus, dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare, die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot een geloof zelfs in Israel niet gevonden.

10 En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond.

11 En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Nain, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen, en een grote schare.

12 En als Hij de poort der stad genaakte, zie daar, een dode werd uitgedragen, die een eniggeboren zoon zijner moeder was, en zij was weduwe en een grote schare van de stad was met haar.

13 En de Heere, haar ziende, werd innerlijk met ontferming over haar bewogen, en zeide tot haar: Ween niet.

14 En Hij ging toe, en raakte de baar aan; (de dragers nu stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op!

15 En de dode zat overeind, en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder.

16 En vreze beving hen allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot Profeet is onder ons opgestaan, en God heeft Zijn volk bezocht.

17 En dit gerucht van Hem ging uit in geheel Judea, en in al het omliggende land.

18 En de discipelen van Johannes boodschapten hem van al deze dingen.

19 En Johannes, zekere twee van zijn discipelen tot zich geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?

20 En als de mannen tot Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?

21 En in dezelfde ure genas Hij er velen van ziekten en kwalen, en boze geesten; en velen blinden gaf Hij het gezicht.

22 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt.

23 En zalig is hij, die aan Mij niet zal geergerd worden.

24 Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt?

25 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed? Ziet, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven.

26 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet.

27 Deze is het, van welken geschreven is: Ziet, Ik zende Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.

28 Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet, dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij.

29 En al het volk, Hem horende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God.

30 Maar de Farizeen en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.

31 En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk?

32 Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.

33 Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.

34 De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren.

35 Doch de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al haar kinderen.

36 En een der Farizeen bad Hem, dat Hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des Farizeers huis, zat Hij aan.

37 En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande, dat Hij in des Farizeers huis aanzat, bracht een albasten fles met zalf.

38 En staande achter aan Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten, en zalfde ze met de zalf.

39 En de Farizeer, die Hem genood had, zulks ziende, sprak bij zichzelven, zeggende: Deze, indien Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; want zij is een zondares.

40 En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het.

41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig;

42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van deze zal hem meer liefhebben?

43 En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.

44 En Hij, Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt, en met het haar van haar hoofd afgedroogd.

45 Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen.

46 Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd.

47 Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.

48 En Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven.

49 En die mede aanzaten, begonnen te zeggen bij zichzelven: Wie is Deze, Die ook de zonden vergeeft?

50 Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.

   

Le texte de la Bible

 

Romeinen 12:21

Étudier

       

21 Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede.