Le texte de la Bible

 

Jeremia 49:20

Étudier

       

20 Daarom hoort des HEEREN raadslag, dien Hij over Edom heeft beraadslaagd, en Zijn gedachten, die Hij gedacht heeft over de inwoners van Theman: Zo de geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken! Indien hij hunlieder woning niet boven hen zal verwoesten!

Des oeuvres de Swedenborg

 

Apocalyps Onthuld #657

Étudier ce passage

  
/ 962  
  

657. Zeven engelen, hebbende de zeven laatste plagen, betekent de boze en de valse dingen in de Kerk, zodanig als die in haar laatste staat zijn, door de Heer in zijn totaliteit onthuld.

Met de zeven engelen wordt de algehele hemel aangeduid; maar omdat de hemel niet de hemel is vanuit het eigene van de engelen, maar vanuit de Heer, wordt daarom met de zeven engelen de Heer aangeduid; ook kan geen ander de boze en de valse dingen in de Kerk onthullen; dat met de engelen de hemel wordt aangeduid en in de hoogste zin de Heer, zie de nrs. 5, 158, 344, 465, 644, 647, 648; met de plagen worden aangeduid de boze en de valse dingen, de boze dingen van de liefde en de valse dingen van het geloof; die zijn het immers die in het volgende hoofdstuk worden beschreven en daar aangeduid met het boze en schadelijke gezweer, met het bloed evenals van een dode, ten gevolge waarvan alle levende ziel is gestorven en met het bloed waarin de wateren van de rivieren en de bronnen werden verkeerd, met de hitte van het vuur die de mensen kwelde, met de onreine geesten, de vorsen gelijk en die demonen waren en verder met de grote hagel; de boze en de valse dingen die door al deze dingen worden aangeduid, zijn hier de plagen; met de laatste plagen worden die boze en valse dingen in de laatste staat van de Kerk aangeduid; met zeven worden alle dingen aangeduid, nrs. 10, 390; maar omdat die boze dingen, die met de plagen worden aangeduid in het volgende hoofdstuk, niet alle in het bijzonder zijn, maar alle in het algemeen, zo worden hier met zeven alle universeel aangeduid; het universele immers omvat alle dingen in het bijzonder.

Hieruit blijkt, dat met ik zag zeven engelen, hebbende de zeven laatste plagen, wordt aangeduid dat de boze en de valse dingen in de Kerk, zodanig als die in haar laatste staat zijn, uit de Heer universeel zijn onthuld.

Dat de plagen geestelijke plagen betekenen, die de mensen ten aanzien van hun zielen aanvatten en die verderven, namelijk de boze en de valse dingen, kan vaststaan uit de volgende plaatsen:

‘Van de voetzool af tot het hoofd toe, geen ongereptheid, verse plage, niet uitgedrukt, niet verbonden, niet verzacht’, (Jesaja 1:6).

‘Jehovah sloeg de volken in toorn met een ongeneeslijke plaag’, (Jesaja 14:6).

‘Jehovah, verwijder van over mij Uw plaag, van de slag van Uw hand word ik verteerd’, (Psalm 39:11).

‘Het is wanhopig gesteld met uw breuk; met de plaag van een vijand heb Ik u geslagen om de veelheid van uw ongerechtigheid; machtig veel zijn uw zonden geworden; maar van uw plagen zal Ik u genezen’, (Jeremia 30:12, 14, 17).

‘Indien gij niet waarneemt te doen al de woorden der wet, zo zal Jehovah uw plagen wonderlijk maken, grote en bestendige plagen en alle plaag die niet geschreven is in het Boek van deze Wet, totdat gij verdelgt wordt’, (Deuteronomium 28:58, 59, 61).

‘U zal het boze niet wedervaren en de plaag zal tot uw tent niet naderen’, (Psalm 111:10).

‘Edom zal tot verlating zijn; al wie voorbijgaat zal fluiten over al haar plagen’, (Jeremia 49:17).

‘Zij zal verwoesting zijn; al wie aan Babel voorbijgaat, zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen’, (Jeremia 50:13).

‘Op één dag zullen over Babylon de plagen komen’, (Openbaring 18:8).

‘De twee getuigen zullen de aarde slaan met elke plaag’, (Openbaring 11:6).

Met de plagen van Egypte, die voor een deel eender waren aan de plagen die in het volgende hoofdstuk beschreven zijn, wordt ook niet iets anders aangeduid dan de boze en valse dingen en die eerder in nr. 503 zijn opgesomd; zij worden ook plagen genoemd in (Exodus 9:14; 11:1).

Hieruit blijkt dat met de plagen niet iets anders wordt aangeduid dan geestelijke plagen, die de mensen aandoen ten aanzien van hun zielen en hen verderven, zoals eveneens in, (Jesaja 30:26; Zacharia 14:12, 15; Psalm 38:6, 12; Openbaring 9:20; 16:21; Exodus 12:13; 30:12; Numeri 8:19; Lukas 7:21) en elders.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Des oeuvres de Swedenborg

 

Apocalyps Onthuld #158

Étudier ce passage

  
/ 962  
  

158. Zijt wakende, betekent laten zij in de ware dingen en in het leven volgens die zijn.

Niet iets anders wordt met waken in het Woord aangeduid; want wie de ware dingen aanleert en ernaar leeft, is zoals degene die uit een slaap ontwaakt en wakker wordt; maar wie niet in de ware dingen is, maar alleen in de eredienst, is zoals iemand die slaapt en droomt; het natuurlijke leven in zich beschouwd, of zonder het geestelijke leven, is ook niet iets anders dan een slaap; maar het natuurlijke leven waarin het geestelijk leven is, is een waaktoestand en die wordt nergens anders vandaan verworven dan door de ware dingen die in hun licht en in hun dag zijn wanneer de mens in een leven is volgens die.

Dit wordt met waken aangeduid in deze plaatsen:

‘Waakt, omdat gij niet weet in welke ure de Heer komen zal’, (Mattheüs 24:42).

‘Gezegend de knechten die de Heer, wanneer Hij komt, zal wakende vinden; zijt bereid, omdat in welke ure gij het niet meent, de Zoon des Mensen komen zal’, (Lukas 12:37, 40).

‘Waakt, omdat gij niet weet wanneer de heer des huizes komen zal, opdat Hij niet, wanneer hij onvoorzien komt, u slapende zal vinden; en hetgeen Ik u zeg, zeg Ik allen: Waakt’, (Markus 13:35-37).

‘Als de bruidegom vertoefde, werden de maagden sluimerig en vielen in slaap; en de vijf dwaze, komende, zeiden: Heer, doe ons open; maar de heer zal antwoorden: Ik ken u niet; Waakt dan, omdat gij noch die dag, noch die ure weet in dewelke de Zoon des Mensen komen zal’, (Mattheüs 25:1-13).

Omdat de komst van de Heer ‘morgen’ wordt genoemd, nr. 151 en dan de ware dingen worden geopend en het licht wordt, wordt die tijd daarom genoemd ‘de aanvang der waken’, (Klaagliederen 2:19) en de Heer genoemd de Wachter, (Daniël 4:13); en wordt bij Jesaja gezegd: Uw doden zullen leven, Waakt op, gij inwoners van het stof’, (Jesaja 26:19).

Dat echter de staat van de mens die niet in de ware dingen is, een sluimering en een slaap wordt genoemd, zie, (Jeremia 51:39, 57; Psalm 13:4; Psalm 76:7; Mattheüs 13:25) en elders.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl