31
En hij zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeideJakob: Gij zult mij niet met al geven, indien gij mij deze zaak doen zult; ik zal wederom uw kudden weiden, en bewaren.
34
Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe met vee omgegaan hebben, zo wij als onze vaders; opdat gij in het landGosen moogt wonen; want alle schaapherder is de Egyptenaren een gruwel.