Le texte de la Bible

 

Exodus 39:27

Étudier

       

27 Zij maakten ook de rokken van fijn linnen, van geweven werk, voor Aaron en voor zijn zonen;

Commentaire

 

Aaron

The Third Plague of Egypt, by William de Brailes, illustrates the flies, or gnats, rising from the dust.

This page from Walters manuscript W.106 depicts a scene from Exodus, in which God rained plagues upon Egypt. After plagues of blood and frogs, Pharaoh hardened his heart again and would not let the Israelites leave Egypt. God told Moses to tell Aaron to stretch forth his rod and strike the dust of the earth that it may become gnats throughout the land of Egypt. Here, Moses, horned (a sign of his encounter with divinity), carries the rod, while Aaron, wearing the miter of a priest, stands behind him. The gnats arise en masse out of the dust from which they were made and attack Pharaoh, seated and crowned, and his retinue.

Aäron was de broer van Mozes. Hij symboliseert twee dingen, in verschillende stadia van het verhaal.

Tijdens het eerste deel van de uittocht, toen hij Mozes' woordvoerder was, vertegenwoordigt Mozes het Woord zoals het werkelijk is, zoals het in de hemel wordt begrepen, en Aäron vertegenwoordigt het Woord in zijn uiterlijke betekenis, zoals het door de mensen in de wereld wordt begrepen. Daarom spreekt hij voor Mozes en zegt de Heer over hem "hij zal voor u zijn als een mond, en gij zult voor hem zijn als God." (Exodus 4:16)

Later, nadat de tabernakel was gebouwd en hij als hogepriester was ingehuldigd (zie Leviticus hoofdstukken 8, 9), Aäron vertegenwoordigt de Heer met betrekking tot het Goddelijk Goede, en Mozes vertegenwoordigt de Heer met betrekking tot de Goddelijke Waarheid.

(références: Hemelse Verborgenheden 6998, Hemelse Verborgenheden 9806, Hemelse Verborgenheden 9936, 10397; Exodus 4:14, 28:1, 32:1; Leviticus 8, 9)


Des oeuvres de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9806

Étudier ce passage

  
/ 10837  
  

9806. En gij, doe naderen tot u Aharon uw broeder; dat dit de verbinding betekent van het Goddelijk Ware met het Goddelijk Goede in het Goddelijk Menselijke van de Heer, staat vast uit de uitbeelding van Mozes, die hier tot zich zou doen naderen Aharon, namelijk de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, nrs. 6752, 6771, 7014, 9372; uit de betekenis van naderen, namelijk de verbinding en de tegenwoordigheid, nr. 9378; uit de uitbeelding van Aharon, namelijk de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede, waarover hierna; en uit de betekenis van de broeder, dus het goede, nrs. 3303, 3803, 3815, 4121, 4191, 5686, 5692, 6756.

Hieruit blijkt dat daarmee dat Mozes tot zich zou doen naderen Aharon zijn broeder, wordt aangeduid de verbinding van het Goddelijk Ware met het Goddelijk Goede in de Heer; dat het is Zijn Goddelijk Menselijke, is omdat Dit Zelf het was, waarin die verbinding heeft plaatsgevonden.

De Heer immers had eerst Zijn Menselijke het Goddelijk Ware gemaakt en daarna het Goddelijk Goede, zie de nrs. 9199, 9315.

Dat Aharon was verkozen om het priesterschap te bedienen, had als oorzaak, dat hij de broeder van Mozes was; zo immers werd tegelijk het broederschap uitgebeeld van het Goddelijk Ware en het Goddelijk Goede in de hemel, want zoals eerder is gezegd, door Mozes werd het Goddelijk Ware uitgebeeld en door Aharon het Goddelijk Goede.

Alle dingen in het heelal, zowel in de hemel als in de wereld, hebben betrekking op het goede en het ware opdat zij iets zijn; het goede immers is het ‘zijn’ van het ware en het ware is het ‘bestaan’ van het goede, daarom ‘bestaat’ het goede zonder het ware niet en het ware zonder het goede ‘is’ niet.

Daaruit blijkt dat zij verbonden zullen zijn.

De verbinding ervan wordt in het Woord uitgebeeld door twee echtelieden en eveneens door twee broeders; door twee echtelieden, wanneer er wordt gehandeld over het hemels huwelijk, namelijk dat van het goede en het ware en over de opeenvolgende afleiding daaruit; door twee broeders, wanneer wordt gehandeld over de dubbele bediening, namelijk die van het gericht en van de eredienst.

Zij die de bediening van het gericht vervulden, werden rechters genoemd, daarna koningen; degenen echter die de bediening van de eredienst vervulden, werden priesters genoemd.

En omdat elk gericht plaatsvindt door het ware en elke eredienst plaatsvindt vanuit het goede, wordt daarom met de rechters in het Woord in de zin die los is van de persoon, het ware vanuit het goede aangeduid, maar met de koningen het ware waaruit het goede is; en met de priesters wordt het goede zelf aangeduid.

Vandaar is het dat de Heer in het Woord Rechter wordt genoemd en ook Profeet en tevens Koning, waar over het ware wordt gehandeld, maar Priester, waar wordt gehandeld over het goede; evenzo Christus, Gezalfde of Messias, wanneer wordt gehandeld over het ware, maar Jezus of Heiland, wanneer wordt gehandeld over het goede.

Vanwege deze broederschap, die van het ware is dat van het Gericht is en van het goede dat van de eredienst is, werd Aharon de broeder van Mozes, verkozen om het priesterschap te bedienen.

Dat met Aharon en zijn huis daarom het goede wordt aangeduid, staat vast bij David: ‘Israël, vertrouw op Jehovah; Deze is hun hulp en hun schild; Huis van Aharon, vertrouw op Jehovah; Deze is hun hulp en hun schild. Jehovah is onzer gedachtig geweest, Hij zal het huis van Israël zegenen’, (Psalm 115:9,10,12). Bij dezelfde: ‘Laat Israël nu zeggen dat tot in het eeuwige Zijn barmhartigheid is; laten zij nu zeggen, het huis van Aharon, dat tot in het eeuwige Zijn barmhartigheid is’, (Psalm 118:2,3).

Bij dezelfde: ‘O, huis van Israël, zegent Jehovah; o, huis van Aharon, zegent Jehovah’, (Psalm 135:19); het huis van Israël staat voor hen die in waarheden zijn, het huis van Aharon voor hen die in goedheden zijn; want waar in het Woord wordt gehandeld over het ware, wordt ook gehandeld over het goede, ter wille van het hemels huwelijk, nrs. 9263, 9314.

Dat het huis van Israël degenen zijn die in waarheden zijn, zie de nrs. 5414, 5879, 5951, 7956, 8234.

Bij dezelfde: ’Jehovah zond Mozes Zijn dienstknecht, Aharon die Hij had verkoren’, (Psalm 105:26); Mozes wordt de dienstknecht genoemd, omdat van dienstknecht wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen, nr. 3409 en de verkorene wordt gezegd vanwege het goede, nr. 3755.

Bij dezelfde: ‘Zie, hoe goed en verkwikkelijk is het dat broeders tezamen wonen; zoals goede olie op het hoofd, neerdalend tot de baard, de baard van Aharon, die neerdaalt op de mond [zoom] van zijn klederen’, (Psalm 133:1-3).

Wie niet weet wat de broeder betekent en verder de olie, wat het hoofd, wat de baard, wat de klederen, en ook wat Aharon uitbeeldt, kan niet begrijpen waarom zulke dingen zijn vergeleken met de samenwoning van broeders, want wat heeft de olie die neerdaalt van het hoofd tot de baard van Aharon en van daar tot diens klederen, voor gelijkenis met de samenstemming van broeders; maar de gelijkenis van deze vergelijking blijkt uit de innerlijke zin, waarin wordt gehandeld over de invloeiing van het goede in de waarheden en zo wordt dus hun broederschap beschreven.

De olie immers is het goede, het hoofd van Aharon is het binnenste van het goede, de baard is het meest uitwendige en uiterlijke ervan, de klederen zijn de waarheden, neerdalen is de invloeiing.

Daaruit blijkt duidelijk, dat met die woorden de invloeiing van het goede wordt aangeduid vanuit het innerlijke tot het uiterlijke in de waarheden en daar de verbinding is.

Wie kan zonder de innerlijke zin zien, dat in die woorden een hemelse zin is.

Dat de olie het goede van de liefde is, zie de nrs. 886, 4582, 4638, 9780; dat het hoofd het binnenste is, nrs. 5328, 6436, 7859, 9656; dat de baard het meest uitwendige is, blijkt bij (Jesaja 7:20; 15:2; Jeremia 48:37; Ezechiël 5:1).

Dat de klederen de waarheden zijn, nrs. 2576, 4545, 4763, 5319, 5954, 6914, 6917, 9093, 9212, 9216; dat Aharon het hemels goede is, zie hierboven.

Daaruit, dat Aharon verkozen was om het priesterschap te vervullen, dus om de heiligste dingen te bedienen, kan men begrijpen hoe het was gesteld met de uitbeeldingen in de Joodse Kerk, namelijk dat zij niet de persoon hebben beschouwd die uitbeeldde, maar de zaak die werd uitgebeeld; dus dat personen van wie de innerlijke dingen onrein waren, ja zelfs afgodisch, een heilige zaak, ja zelfs een allerheiligste zaak, konden uitbeelden, als slechts de uiterlijke dingen, wanneer zij in de eredienst ware, tot de heiligheid waren geschikt.

Hoedanig Aharon is geweest, kan hieruit vaststaan bij Mozes: ‘Aharon nam uit de hand van de zonen Israëls het goud en formeerde dit met een griffie en hij maakte het tot een gegoten kalf; en Aharon bouwde ervoor een altaar en Aharon riep uit en hij zei: Een feest voor Jehovah morgen’, (Exodus 32:4,5,25)

Elders bij dezelfde: ‘Tegen Aharon was Jehovah zeer met toorn bewogen, om hem te verderven; maar ik bad ook voor Aharon te dien tijde’, (Deuteronomium 9:20).

Dat de uitbeeldingen van de Kerk bij de Israëlitische en Joodse natie niet de personen hebben beschouwd, maar de zaken zelf, zie nr. 9229.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl