От "Съчиненията на Сведенборг

 

Goddelijke Voorzienigheid #279

Проучете този пасаж

  
/ 340  
  

279. 3. Voor zoveel als de boze dingen verwijderd worden, worden ze vergeven.

De dwaling van de eeuw is dat geloofd wordt dat de boze dingen gescheiden zijn van de mens, ja zelfs uitgeworpen, wanneer ze vergeven zijn. En dat de staat van het leven van de mens in één ogenblik veranderd kan worden, ook in het tegenovergestelde, en zo de mens van boos goed kan worden, en zo dus uit de hel uitgeleid en terstond in de hemel wordt opgenomen, en dit vanuit de onmiddellijke barmhartigheid van de Heer. Maar zij die dit zo geloven en menen, weten volstrekt niet wat het goede en wat het boze is, en hoegenaamd niets over de staat van het leven van de mens; en in het geheel niet dat aandoeningen, die van de wil zijn, louter veranderingen en wisselingen van staat van de zuiver organische substanties van het gemoed zijn; en dat het denken, dat van het verstand is, louter veranderingen en wisselingen van haar vorm zijn, en dat het geheugen de permanente staat van die veranderingen is. Wanneer men deze dingen weet, kan men daaruit helder zien dat een of ander boze niet verwijderd kan worden tenzij geleidelijk, en dat de vergeving van het boze niet is de verwijdering ervan. Maar deze dingen werden in het kort gezegd en indien ze niet worden aangetoond, kunnen ze weliswaar worden erkend, maar toch niet begrepen, en wat niet wordt begrepen, is zoals een rad dat met de hand wordt rondgedraaid. Daarom moeten de bovengenoemde dingen afzonderlijk worden aangetoond in de volgorde waarin zij werden aangevoerd:

Ten eerste: Dat het een dwaling van de eeuw is dat geloofd wordt dat de boze dingen gescheiden, ja zelfs uitgeworpen zijn, wanneer zij vergeven zijn.

Dat al het boze waarin de mens wordt geboren en waarvan hij zich daadwerkelijk doortrekt, niet wordt gescheiden van de mens, maar verwijderd, totdat het niet verschijnt, werd mij te weten gegeven vanuit de hemel. Daarvóór was ik in het geloof geweest waarin de meesten in de wereld zijn, dat de boze dingen wanneer die vergeven worden, verworpen worden en zoals het vuil van het aangezicht door water afgewassen en gewist worden. Maar zo is het niet gesteld met de boze dingen of de zonden; deze blijven alle aan, en wanneer ze na het berouw vergeven worden, worden ze vanuit het midden tot de zijden weggeschoven en dan verschijnt wat in het midden is, omdat dit rechtstreeks onder de blik valt, in een licht als het ware zoals van de dag en wat aan de zijden is, in de schaduw, en soms zoals in de duisternis van de nacht. Omdat de boze dingen niet worden gescheiden maar slechts verwijderd, dat wil zeggen, naar de zijden verwezen, en de mens vanuit het midden overal in de rondte kan worden overgebracht, kan het ook geschieden dat hij in zijn boze dingen waarvan hij geloofde dat die verworpen waren, kan terugkeren. De mens immers is zodanig dat hij uit de ene aandoening in de andere kan komen en soms in een tegenovergestelde, en zo uit het ene midden in het andere midden. De aandoening van de mens maakt het midden zolang hij daarin is, want dan is hij in de verkwikking ervan en in het licht ervan. Er zijn sommige mensen na de dood, die door de Heer in de hemel worden verheven omdat zij goed hebben geleefd, maar toch met zich het geloof hebben meegebracht dat zij rein en zuiver zijn van zonden, en dat zij daarom niet in enige schuld zijn. Dezen worden eerst bekleed met witte klederen volgens hun geloof, witte klederen immers betekenen de van boze dingen gezuiverde staat. Maar daarna vangen zij aan te denken zoals in de wereld, dat zij van elk boze als het ware gewassen zijn en beginnen zich er vandaar op te beroemen dat zij niet langer zondaars zijn zoals de anderen. Dit is moeilijk te scheiden van een zekere hoogmoed en van een zekere verachting van de anderen bij zichzelf vergeleken. Daarom worden zij dan, opdat ze uit hun denkbeeldig geloof verwijderd worden, heengezonden uit de hemel en teruggelaten in hun boze dingen die zij in de wereld tot zich hadden getrokken, en tegelijk wordt hun getoond dat zij ook in erfelijke boze dingen zijn waarvan zij eerder niets hebben geweten. Nadat zij zo gedreven zijn om te erkennen dat hun boze dingen niet van hen gescheiden zijn, maar alleen verwijderd, en dat zij zo vanuit zich onzuiver zijn, ja zelfs niets dan het boze, dat zij door de Heer worden afgehouden van de boze dingen en gehouden in de goede dingen, en dat dit hun toeschijnt zoals uit hen, worden zij opnieuw in de hemel geheven door de Heer.

Ten tweede: Het is de dwaling van de eeuw dat geloofd wordt dat de staat van het leven van de mens in één ogenblik veranderd kan worden, en zo de mens van boos kan goed worden, bijgevolg uit de hel uitgeleid en terstond in de hemel overgebracht worden, en dit vanuit de onmiddellijke barmhartigheid van de Heer.

In deze dwaling zijn zij die de naastenliefde van het geloof scheiden en in het geloof-alleen de zaliging stellen. Zij menen dat alleen het denken en het spreken van de woorden die van het geloof zijn, indien het plaatsvindt met vertrouwen en betrouwen, rechtvaardigt en zaligt. Dit wordt ook door velen geloofd als een ogenblikkelijk iets, en, indien niet eerder dan toch omstreeks het laatste uur van het leven van de mens. Dezen kunnen niet anders geloven dan dat de staat van het leven van de mens in één ogenblik kan veranderd worden en de mens vanuit de onmiddellijke barmhartigheid gezaligd worden. Maar dat de barmhartigheid van de Heer niet onmiddellijk is en dat de mens niet van boos in één ogenblik goed kan worden en uit de hel uitgeleid en in de hemel overgebracht worden, tenzij door de aanhoudende werkingen van de Goddelijke Voorzienigheid van kind af aan tot aan het uiterste van het leven van de mens, zal worden gezien in de laatste paragraaf van deze verhandeling. Hier alleen dient dit te worden beschouwd, dat alle wetten van de Goddelijke Voorzienigheid ten doel hebben de hervorming en zo de zaliging van de mens, en dus zo de omkering van zijn staat die uit geboorte hels is, in de tegenovergestelde, die hemels is. Dit kan niet anders geschieden dan voortschrijdend, naarmate de mens terugtreedt uit het boze en het verkwikkelijke ervan, en binnentreedt in het goede en de verkwikkingen daarvan.

Ten derde: Dat zij die zo geloven, volstrekt niet weten wat het boze en wat het goede is.

Zij weten immers niet dat het boze het verkwikkelijke is van de begeerte van te handelen en te denken tegen de Goddelijke orde, en dat het goede het verkwikkelijke is van de aandoening van te handelen en te denken overeenkomstig de Goddelijke orde, en dat het myriaden van begeerten zijn die elk boze binnengaan en samenstellen, en dat het myriaden van aandoeningen zijn die desgelijks elk goede binnengaan en samenstellen. Die myriaden zijn in een zodanige orde en samenhang in de innerlijke dingen van de mens, dat niet één veranderd kan worden tenzij tegelijk alle. Zij die dit niet weten, kunnen geloven of menen dat het boze dat als één enkel boze aan hen verschijnt, gemakkelijk verwijderd kan worden en het goede dat ook als één enkel goede verschijnt, in de plaats ervan kan worden gebracht. Omdat deze mensen niet weten wat het boze en wat het goede is, kunnen zij niet anders dan menen dat er ogenblikkelijke zaliging en onmiddellijke barmhartigheid is, maar dat die niet kunnen bestaan, zal men zien in de laatste paragraaf van deze verhandeling.

Ten vierde: Dat zij die in een ogenblikkelijke zaliging en in een onmiddellijke barmhartigheid geloven, niet weten dat de aandoeningen, die van de wil zijn, louter veranderingen van staat van de zuiver organische substanties van het gemoed zijn en dat het denken dat van het verstand is, louter veranderingen en wisselingen van haar vorm zijn; en dat het geheugen de permanente staat van die veranderingen en wisselingen is.

Wie erkent niet wanneer wordt gezegd dat er niet aandoeningen zijn en een denken tenzij in substanties en in haar vormen, die de subjecten zijn; en omdat die er in de hersenen zijn, die vol zijn van substanties en vormen, worden ze zuiver organische vormen genoemd. Er is niemand die redelijk denkt, die niet moet lachen om de fantasieën van sommigen dat de aandoeningen en het denken niet zijn in de gesubstantieerde subjecten, maar dat die zijn uit de warmte en het licht gemodificeerde uitwasemingen, zoals de beelden die verschijnen in de atmosfeer, terwijl toch het denken evenmin gescheiden van de substantiële vorm kan voorkomen als het gezicht gescheiden van zijn vorm, wat het oog is, het gehoor gescheiden van de zijne, wat het oor is, en de smaak gescheiden van de zijne, wat de tong is. Beschouw het cerebrum en u zult ontelbare substanties zien en eveneens vezels, en dat daar niets is dat niet georganiseerd is. Wat andere bevestiging is er nodig dan die ogenschouwelijke? Maar er wordt gevraagd: Wat is daar de aandoening en wat het denken? Dit kan geconcludeerd worden uit alle en de afzonderlijke dingen die in het lichaam zijn; zoals de verschillende ingewanden, ieder afzonderlijk in zijn vaste plaats, die hun functies uitoefenen door veranderingen en wisselingen van staat en vorm. Dat zij in hun eigen werkingen zijn, is bekend: de maag, de darmen, de nieren, de lever, de alvleesklier en de milt en het hart en de long, en al die werkkrachten worden alleen van binnenuit gedreven, en van binnenuit gedreven worden wil zeggen: door veranderingen en wisselingen van staat en vorm. Daaruit kan vaststaan dat de werkingen van de zuiver organische substanties van het gemoed niet iets anders zijn, met dit verschil dat de werkingen van de organische substanties van het lichaam natuurlijk zijn, maar die van het gemoed geestelijk, en dat beide één maken door de overeenstemmingen. Het kan niet aanschouwelijk worden getoond hoedanig de veranderingen en wisselingen van staat en vorm van de organische substanties van het gemoed zijn, die de aandoeningen en het denken zijn, niettemin kunnen ze zoals in een spiegel worden gezien uit de veranderingen en wisselingen van staat van de long in de spraak en de zang. Dit is ook een overeenstemming, want de klank van de spraak en van de zang en eveneens de articulaties van de klank, wat de woorden van de spraak en de modulaties van de zang zijn, vinden plaats door de long en de klank stemt overeen met de aandoening, en de spraak met het denken. Zij worden daaruit ook voortgebracht en dit vindt plaats door veranderingen en wisselingen van staat en vorm van de organische substanties in de long en vanuit de long door de trachea of de luchtpijp in het strottenhoofd en in de stemspleet en daarna in de tong en tenslotte in de lippen van de mond. De eerste veranderingen en wisselingen van staat en vorm van de klank geschieden in de long, de tweede in de luchtpijp en in het strottenhoofd, de derde in de stemspleet door de verschillende openingen van de monding ervan, de vierde in de tong door de verschillende aanplooiingen ervan aan het verhemelte en aan de tanden, de vijfde in de lippen van de mond door verschillende vormen. Hieruit kan vaststaan dat de louter achtereenvolgens voortgezette veranderingen en wisselingen van staat van de organische vormen de klanken en de articulaties ervan voortbrengen die van de spraak en van het gezang zijn. Omdat nu de klank en de spraak nergens anders vandaan worden voortgebracht dan uit de aandoeningen en het denken van het gemoed, want hieruit ontstaan ze, en nooit zonder die, is het duidelijk dat de aandoeningen van de wil veranderingen en wisselingen van staat van de zuiver organische substanties van het gemoed zijn, en dat het denken van het verstand veranderingen en wisselingen van vorm van die substanties zijn; eender als in de substanties van de longen. Aangezien de aandoeningen en het denken louter veranderingen van staat van de vormen van het gemoed zijn, volgt dat het geheugen niet iets anders is dan de permanente staat ervan. Want alle veranderingen en wisselingen van staat in de organische substanties zijn zodanig dat ze, eenmaal vertrouwd geworden, aanblijven. Zo wordt de long ermee vertrouwd verschillende klanken voort te brengen in de luchtpijp en die te variëren in de stemspleet, en te articuleren in de tong en te modificeren in de mond, en wanneer die organische dingen daar eenmaal mee vertrouwd zijn, zijn ze daarin en kunnen gereproduceerd worden. Dat die veranderingen en wisselingen oneindig volmaakter zijn in de organische dingen van het gemoed dan in de organische dingen van het lichaam, staat vast uit de dingen die in de verhandeling over de ‘Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, n. 199-204, werden gezegd. Daar werd getoond dat alle volmaaktheden groeien en opklimmen met graden en volgens die. Hierover zie men meer beneden in n. 319.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Библията

 

Jesaja 1:16

Проучване

       

16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen.

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Apocalyps Onthuld #379

Проучете този пасаж

  
/ 962  
  

379. En hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams; en zij hebben die gezuiverd van de valse dingen van het boze door de ware dingen en zijn zo hervormd uit de Heer.

Er zijn boze dingen van het valse en valse dingen van het boze; boze dingen van het valse bij hen die vanuit godsdienst geloven dat boosheden niet verdoemen, als zij slechts met de mond belijden dat zij zondaars zijn; en valsheden van het boze bij hen die de boze dingen bij zich bevestigen.

Met de lange klederen worden hier, zoals eerder in nr. 378, de algemene ware dingen vanuit het Woord aangeduid, die de godsdienstige dingen bij hen maken; dat er gezegd wordt dat zij hun lange klederen hebben wit gemaakt in het bloed des Lams, is omdat wit wordt gezegd van de ware dingen, nrs. 167, 212, 231; dus dat zij de valse dingen door de ware dingen gezuiverd hebben; dat ook wordt aangeduid dat zij zo uit de Heer hervormd zijn, is omdat allen die tegen de boze dingen hebben gestreden in de wereld en in de Heer hebben geleefd, na het heengaan uit de wereld door de Heer worden geleerd en van de valse dingen van hun godsdienst door de waarheden worden weggeleid en zo hervormd; de oorzaak hiervan is de volgende: dat zij die de boze dingen als zonden schuwen, in het goede van het leven zijn en het goede van het leven verlangt de ware dingen en erkent die en neemt ze aan; maar het boze van het leven doet dit nooit.

Men gelooft, dat met het bloed des Lams hier en elders in het Woord het lijden aan het kruis van de Heer wordt aangeduid; maar het lijden aan het kruis was de laatste verzoeking, waardoor de Heer ten volle de hellen heeft overwonnen en ten volle Zijn Menselijke heeft verheerlijkt; door deze twee dingen heeft Hij de mens behouden; zie het werk ‘de Leer van het Nieuwe Jeruzalem aangaande de Heer’, nrs. 32-34; 35-37, 67; en omdat de Heer daardoor Zijn Menselijke ten volle heeft verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt, kan daarom niet iets anders onder het vlees en het bloed van Hem worden verstaan dan het Goddelijke in Hem en uit Hem: onder het vlees het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde en onder het bloed het Goddelijk Ware uit dat Goede.

In vele plaatsen in het Woord wordt het bloed genoemd en daarmee wordt overal in de geestelijke zin het Goddelijk Ware van de Heer aangeduid, en dit is ook het Goddelijk Ware van het Woord; en in de tegengestelde zin het vervalste of ontwijde Goddelijk Ware van het Woord, zoals kan vaststaan uit de volgende plaatsen.

Ten eerste: dat met het bloed het Goddelijk Ware van de Heer of van het Woord wordt aangeduid, hieruit dat het bloed het ‘bloed van het verbond’ werd genoemd en het verbond is de verbinding en deze vindt plaats uit de Heer door Zijn Goddelijk Ware, zoals bij Zacharia:

‘Door het bloed van uw verbond zal Ik de gebondenen uit de kuil uitlaten’, (Zacharia 9:11); en bij Mozes:

‘Nadat Mozes het Boek der Wet had gelezen in de orden van het volk, sprengde hij de helft van het bloed op het volk en hij zei: Zie, het bloed van het verbond, dat Jehovah met ulieden gemaakt heeft over al deze woorden’, (Exodus 24:3-8).

‘Jezus nam de beker en gaf die aan hen, zeggende:

‘Drinkt allen daaruit; dit is Mijn bloed, dat van het Nieuwe Verbond’, (Mattheüs 26:27, 28; Markus 14:24; Lukas 22:20); met het bloed van het Nieuwe Verbond of Testament, wordt niet iets anders verstaan dan het Woord, dat het Verbond en het Testament, het Oude en het Nieuwe wordt genoemd, dus het Goddelijk Ware daar.

Aangezien dat met het bloed wordt aangeduid, gaf de Heer hun daarom de wijn, zeggende: Dit is Mijn Bloed; en de wijn betekent het Goddelijk Ware, nr. 316; en daarom wordt het ook genoemd ‘het bloed der druiven’, (Genesis 49:11; 32:14).

Dit blijkt verder nog uit deze woorden van de Heer:

‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij gij het Vlees van de Zoon des Mensen zult gegeten hebben en Zijn Bloed zult gedronken hebben, zo zult gij het leven niet in uzelf hebben; want Mijn Vlees is waarlijk Spijs en Mijn Bloed is waarlijk Drank; die Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem’, (Johannes 6:53-56); dat onder het bloed hier het Goddelijk Ware wordt verstaan, blijkt duidelijk, omdat gezegd wordt dat hij die het drinkt, het leven heeft en in de Heer blijft en de Heer in Hem; dat het Goddelijk Ware en het leven daarnaar dit bewerkt en dat het Heilig Avondmaal dit bevestigt, kan in de Kerk bekend zijn.

Aangezien het Bloed het Goddelijk Ware van de Heer betekent, dat ook het Goddelijk Ware van het Woord is en dit het Verbond zelf of het Oude en het Nieuwe Testament is, was daarom het bloed het allerheiligste uitbeeldende in de Israëlitische Kerk, waarin alle en de afzonderlijke dingen de overeenstemmingen van de geestelijke dingen waren, zoals ‘dat zij van het paasbloed zouden nemen en het strijken op de zijposten en de bovendorpel der huizen, opdat de plaag niet over hen zou komen’, (Exodus 12:7, 13, 22).

‘Dat het bloed van het brandoffer gesprengd zou worden op het altaar, aan de fundamenten van het altaar, op Aharon, zijn zonen en hun klederen’, (Exodus 29:12, 16, 20, 21; Leviticus 1:5, 11, 15; 3:2, 8, 13; 4:25, 30, 34; 5:9; 8:15, 24; 17:6; Numeri 18:17; Deuteronomium 12:27); en verder ‘op de voorhang, welke op de ark was, op het verzoendeksel daar en op de hoornen van het reukaltaar’, (Leviticus 4:6, 7, 17, 18; 16:12-15).

Onder het Bloed des Lams wordt iets eenders verstaan in het volgende in de Openbaring:

‘Er werd krijg in de hemel; Michaël en de engelen streden tegen de draak en zij hebben hem overwonnen door het Bloed des Lams en door het Woord van hun getuigenis’, (Openbaring 12:7, 11); men kan zich immers niet indenken dat Michaël en zijn engelen de draak door iets anders hebben overwonnen dan door het Goddelijk Ware van de Heer, in het Woord; want de engelen in de hemel kunnen niet over enig bloed denken en ook denken zij niet over het lijden van de Heer, maar over het Goddelijk Ware en over Zijn wederopstanding; en daarom doorvatten de engelen, wanneer de mens over het bloed van de Heer denkt, Zijn Goddelijk Ware; en wanneer de mens over het lijden van de Heer denkt, doorvatten zij Zijn verheerlijking en dan alleen de wederopstanding; dat dit zo is, werd door veel ondervinding te kennen gegeven.

Dat het bloed het Goddelijk Ware betekent, blijkt ook bij David:

‘God zal de zielen der nooddruftigen redden; hun bloed zal kostbaar zijn in Zijn ogen en zij zullen leven en Hij zal hun van het goud van Sheba geven’, (Psalm 72:13-16); het bloed kostbaar in de ogen van God, voor het Goddelijk Ware bij hen; het goud van Sheba is de wijsheid daaruit.

Bij Ezechiël:

‘Vergadert u tot het grote slachtoffer op de bergen Israëls, opdat gij vlees eet en bloed drinkt; het bloed der vorsten der aarde zult gij drinken en gij zult drinken het bloed tot dronkenschap toe, van Mijn slachtoffer hetwelk Ik voor u slachtoffer; zo zal Ik Mijn heerlijkheid geven onder de natiën’, (Ezechiël 39:17-21); onder het bloed hier kan niet bloed worden verstaan, omdat er wordt gezegd dat zij het bloed van de vorsten der aarde zullen drinken en dat zij het bloed tot dronkenschap toe zullen drinken; maar de ware zin van het Woord springt dan tevoorschijn, wanneer onder het bloed het Goddelijk Ware wordt verstaan; daar wordt ook gehandeld over de Kerk van de Heer, welke Hij bij de natiën zal gaan instaureren.

Ten tweede: dat het bloed het Goddelijk Ware betekent, kan duidelijk worden gezien uit de tegengestelde zin, waarin het bloed het vervalste of ontwijde Goddelijk Ware van het Woord betekent, wat blijkt uit het volgende:

‘Die zijn oren toestopt, opdat hij de bloeden niet hore en de ogen toesluit, opdat hij het boze niet zie’, (Jesaja 33:15).

‘Gij zult de leugensprekers verdoen, de man der bloeden en der arglist verafschuwt Jehovah’, (Psalm 5:7).

Een elk die geschreven is ten leven in Jeruzalem, wanneer de Heer zal afgespoeld hebben haar bloeden vanuit haar midden door de geest des gerichts en door de geest der zuivering’, (Jesaja 4:3, 4).

‘Te dien dage toen gij geboren waart, zag Ik u vertreden in de bloeden en Ik zei: Leef in uw bloeden; Ik wies en spoelde af de bloeden van over u’, (Ezechiël 16:5, 6, 9, 22, 36, 38).

‘De blinden dwaalden in de straten, zij waren bevlekt met bloed en de dingen die zij niet kunnen, raken zij met hun bekleedselen aan’, (Klaagliederen 4:13, 14).

‘Het kleed is bevlekt met bloeden’, (Jesaja 9:4).

‘Ook in uw slippen is het bloed gevonden van de zielen der onschuldigen’, (Jeremia 2:33, 34).

‘Uw handen zijn vol bloeden; wast u, zuivert u, doe de boosheid van uw werken weg’, (Jesaja 1:15, 16).

‘Uw handen zijn met bloed bevlekt en uw vingers met ongerechtigheid, uw lippen hebben leugen gesproken; zij haasten om onschuldig bloed te vergieten’, (Jesaja 59:3, 7).

‘Jehovah is uitgaande om te bezoeken de ongerechtigheid der aarde; dan zal de aarde haar bloeden onthullen’, (Jesaja 26:21).

‘Zo velen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij mogendheid gegeven zonen Gods te zijn, die niet zijn vanuit de bloeden’, (Johannes 1:12, 13).

‘In Babylon is gevonden het bloed der profeten en der heiligen’, (Openbaring 18:24).

‘De zee werd evenals het bloed van een dode en de fonteinen der wateren werden bloed’, (Openbaring 16:3, 4; Jesaja 15:6, 9; Psalm 105:23, 28, 29).

Iets eenders wordt aangeduid daarmee ‘dat de stromen, de verzamelingen en de poelen der wateren in Egypte verkeerd werden in bloed’, (Exodus 7:15-27).

‘De maan zal verkeerd worden in bloed eer dat de grote dag van Jehovah komt’, (Joël 2:31).

‘De maan werd bloed’, (Openbaring 6:12).

In deze en in tal van andere plaatsen betekent het bloed het vervalste en eveneens het ontwijde Ware van het Woord; maar dit kan men duidelijker zien uit die plaatsen in het Woord, wanneer zij in haar reeks worden gelezen.

Aangezien dus met het bloed in de tegengestelde zin het vervalste of ontwijde Ware van het Woord wordt aangeduid, is het duidelijk dat met het bloed in de echte zin het niet vervalste Ware van het Woord wordt aangeduid.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl