Библията

 

Joël 1

Проучване

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Joel, den zoon van Pethuel:

2 Hoort dit, gij oudsten! en neemt ter oren, alle inwoners des lands! Is dit geschied in uw dagen, of ook in de dagen uwer vaderen?

3 Vertelt uw kinderen daarvan, en laat het uw kinderen hun kinderen vertellen, en derzelver kinderen aan een ander geslacht.

4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten.

5 Waakt op, gij dronkenen! en weent, en huilt, alle gij wijnzuipers! om den nieuwen wijn, dewijl hij van uw mond is afgesneden.

6 Want een volk is opgekomen over mijn land, machtig en zonder getal; zijn tanden zijn leeuwentanden, en het heeft baktanden eens ouden leeuws.

7 Het heeft mijn wijnstok gesteld tot een verwoesting, en mijn vijgeboom tot schuim; het heeft hem ganselijk ontbloot en nedergeworpen, zijn ranken zijn wit geworden.

8 Kermt, als een jonkvrouw, die met een zak omgord is vanwege den man van haar jeugd.

9 Spijsoffer en drankoffer is van het huis des HEEREN afgesneden; de priesters, des HEEREN dienaars, treuren.

10 Het veld is verwoest, het land treurt; want het koren is verwoest, de most is verdroogd, de olie is flauw.

11 De akkerlieden zijn beschaamd, de wijngaardeniers huilen, om de tarwe en om de gerst, want de oogst des velds is vergaan.

12 De wijnstok is verdord, de vijgeboom is flauw; de granaatappelboom, ook de palmboom en appelboom; alle bomen des velds zijn verdord; ja de vrolijkheid is verdord van de mensenkinderen.

13 Omgordt u, en rouwklaagt, gij priesters! huilt, gij dienaars des altaars! gaat in, vernacht in zakken, gij dienaars mijns Gods! want spijsoffer en drankoffer is geweerd van het huis uws Gods.

14 Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten, en alle inwoners dezes lands, ten huize des HEEREN, uws Gods, en roept tot den HEERE.

15 Ach, die dag! want de dag des HEEREN is nabij, en zal als een verwoesting komen van den Almachtige.

16 Is niet de spijze voor onze ogen afgesneden? Blijdschap en verheuging van het huis onzes Gods?

17 De granen zijn onder hun kluiten verrot, de schathuizen zijn verwoest, de schuren zijn afgebroken, want het koren is verdord.

18 O, hoe zucht het vee, de runderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide, ook zijn de schaapskudden verwoest.

19 Tot U, o HEERE! roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen des velds aangestoken.

20 Ook schreeuwt elk beest des velds tot U; want de waterstromen zijn uitgedroogd, en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd.

Библията

 

I Koningen 8:36

Проучване

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1839

Проучете този пасаж

  
/ 10837  
  

1839. Dat de woorden ‘ziet, een schrik van grote duisternis viel op hem’ betekenen, dat de duisternis verschrikkelijk was, en dat duisternis valsheden betekent, blijkt uit de betekenis van duisternis, namelijk valsheden, waarover aanstonds. De staat van de Kerk vóór de voleinding, of toen de zon aan het ondergaan was, wordt door de schrik van grote duisternis beschreven; maar de staat, wanneer de zon is ondergegaan, wordt beschreven door de donkerheid en vele andere dingen, in het volgende, vers 7, door de Heer bij Mattheüs:

‘De zon zal verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten van de hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24:29). Daarmee is niet gezegd, dat de zon van de wereld verduisterd zal worden, maar het hemelse, dat tot de liefde en de naastenliefde behoort; en ook niet de maan, maar het geestelijke, dat tot het geloof behoort; en ook niet dat de sterren van de hemel zullen vallen, maar de erkentenissen van het goede en het ware bij de mens van de Kerk, welke de krachten van de hemelen zijn; en ook niet dat deze dingen in de hemel zullen geschieden, want de hemel wordt nooit verduisterd, maar op aarde. Dat een schrik van grote duisternis op hem viel, wil zeggen, dat Hij zich ontzette over zo’n grote woestheid; hoe meer iemand in de hemelse dingen van de liefde is, des te groter is zijn ontzetting, wanneer hij de voleinding ontwaart; bij de Heer was dit bovenal het geval, daar Hij in de hemelse en Goddelijke liefde zelf was. Dat duisternissen valsheden betekenen, blijkt uit tal van plaatsen in het Woord, zoals bij Jesaja:

‘Wee degenen, die duisternis tot licht stellen en het licht tot duisternis’, (Jesaja 5:20);

duisternis voor valsheden en licht voor waarheden.

Bij dezelfde:

‘Hij zal de aarde aanzien, en ziet, duisternis, benauwdheid, en het licht is verduisterd’, (Jesaja 5:30);

duisternis voor valsheden, het verduisterde licht voor: het ware verschijnt niet.

Bij dezelfde:

‘Ziet, duisternis bedekt de aarde en donkerheid de volken’, (Jesaja 60:2).

Bij Amos:

‘Die dag van Jehovah zal duisternis zijn en geen licht; zal niet de dag van Jehovah duisternis zijn en geen licht, en donkerheid en geen glans aan hem’, (Amos 5:18, 20).

Bij Zefanja:

‘De grote dag van Jehovah is nabij, die dag zal een dag van verbolgenheid zijn, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van verwoesting en van verlating, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolk en van schaduw’, (Zefanja 1:14, 15). Hier staat de dag van Jehovah voor de laatste tijd en staat van de Kerk, duisternis en donkerheid voor valsheden en boosheden. Ook de Heer noemt de valsheden duisternis, bij Mattheüs:

‘Indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn; indien dan het licht, dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn’, (Mattheüs 6:23);

duisternis voor valsheden welke diegenen in beslag nemen die in erkentenissen zijn, en bedoeld wordt: hoeveel groter deze duisternis is dan die van de ongelovigen of van de heidenen, die geen erkentenissen hebben. Evenzo bij dezelfde:

‘De zonen van het koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis’, (Mattheüs 8:12; 22:13);

buitenste duisternis voor de afgrijselijker valsheden van degenen die in de Kerk zijn, want dezen verduisteren het licht en brengen valsheden tegen waarheden aan, hetgeen de heidenen niet kunnen.

Bij Johannes:

‘In Hem was het leven, en het leven was het licht van de mensen, maar het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen’, (Johannes 1:4, 5);

duisternis voor de valsheden binnen de Kerk. De valsheden buiten de Kerk worden ook duisternis genoemd, maar dat is duisternis die verlicht kan worden, waarover bij Mattheüs:

‘Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot schijnsel gezien, en degenen, die zaten in de streek en schaduw van de dood, hun is een licht opgegaan’, (Mattheüs 4:16);

duisternis voor valsheden ten aanzien van onwetendheid, zoals die van de heidenen.

Bij Johannes:

‘Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, maar de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hun werken waren boos’, (Johannes 3:19);

het licht voor de waarheden en de duisternis voor de valsheden; en het licht staat voor de Heer, omdat van Hem al het ware komt, de duisternis staat voor de hellen, omdat daar vandaan al het valse komt.

Bij dezelfde:

‘Jezus zei: Ik ben het licht van de wereld; die Mij volgt, zal niet in duisternis wandelen’, (Johannes 8:12).

Bij dezelfde:

‘Wandelt, terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange, want wie in duisternis wandelt, weet niet, waar hij heen gaat; Ik ben een licht, in de wereld gekomen, opdat eenieder die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve’, (Johannes 12:35, 36, 46). Het licht staat voor de Heer, van wie al het goede en ware komt, de duisternis staat voor de valsheden, welke door de Heer alleen verstrooid worden. De valsheden van de laatste tijden, die hier duisternis worden genoemd, of in verband waarmee van een schrik van grote duisternis gesproken wordt, zijn uitgebeeld en aangeduid door de duisternis die over de gehele aarde werd, vanaf het zesde uur tot aan het negende toe, en ook daarmee, dat de zon toen verduisterd werd, hetgeen uitbeeldde en betekende, dat er toen geen liefde of geen geloof meer was, (Mattheüs 27:45; Markus 15:33; Lukas 23:44, 45).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl