Библията

 

Genesis 27:3

Проучване

       

3 Nu dan, neem toch uw gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag mij een wildbraad;

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4242

Проучете този пасаж

  
/ 10837  
  

4242. En hij gebood hun, zeggende: Zo zult gij zeggen tot mijn heer Ezau; dat dit de eerste erkenning van het goede betekent, dat het op de hogere plaats was, kan vaststaan uit de betekenis hier van ‘de boden gebieden dat zij zeggen zouden’, namelijk de bespiegeling en de doorvatting daaruit dat het zo is, waarover de nrs. 3661, 3682 en dus de erkenning; uit de uitbeelding van Ezau, namelijk het goede, waarover eerder in de nrs. 4234, 4239;

dat het op de hogere plaats was, wordt daarmee aangeduid dat hij Ezau niet zijn broeder maar zijn heer noemde en ook zichzelf, zoals volgt, zijn dienstknecht en daarna evenzo; dat het ware schijnbaar in de eerste plaats is en het goede in de tweede, wanneer de mens wordt wederverwekt, maar dat het goede in de eerste plaats is en het ware in de tweede plaats wanneer de mens is wederverwekt, zie de nrs. 1904, 2063, 2189, 2697, 2979, 3286, 3288, 3310, 3325, 3330, 3332, 3336, 3470, 3509, 3539, 3548, 3556, 3563, 3570, 3576, 3579, 3603, 3701. Dit is het ook wat wordt verstaan onder de profetische woorden van Izaäk de vader tot Ezau zijn zoon:

‘Op uw zwaard zult gij leven en zult uw broeder dienen en het zal zijn wanneer gij zult heersen en gij zult zijn juk van boven uw hals verbreken’, (Genesis 27:40);

over de omkering van deze staat, waarover die profetische woorden voorzegging deden, wordt nu hier gehandeld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2979

Проучете този пасаж

  
/ 10837  
  

2979. Dat de woorden ‘begroef Abraham Sarah, zijn echtgenote’ betekenen, dat zij van de Heer het met het goede verbonden ware ontvingen, blijkt uit de betekenis van begraven, namelijk wederverwekt worden, zie eerder de nrs. 2917, 2917;

dat de mens is wederverwekt, wanneer hij van de Heer het met het goede verbonden ware heeft ontvangen, zal hierna gezegd worden; uit de uitbeelding van Abraham, namelijk de Heer, waarover vaak eerder; en uit de uitbeelding van Sarah als echtgenote, namelijk het met het goede verbonden ware, waarover de nrs. 2507, 2063, 2065. Met de wederverwekking van de geestelijke mens is het als volgt gesteld: eerst wordt hij onderricht in de waarheden die van het geloof zijn en dan wordt hij door de Heer in de aandoening van het ware gehouden; tevens wordt hem het goede van het geloof ingeboezemd, dat de liefde jegens de naaste is, maar zó, dat hij dit nauwelijks weet, want het ligt verborgen in de aandoening van het ware en dit met het doel, dat het ware dat van het geloof is, verbonden zal worden met het goede, dat van de naastenliefde is. In de loop van de tijd groeit de aandoening van het ware dat van het geloof is en het ware wordt ter wille van zijn einddoel beschouwd, namelijk ter wille van het goede, of wat hetzelfde is, ter wille van het leven en dit meer en meer. Zo wordt het ware in het goede gelegd en wanneer dit plaatsvindt, neemt de mens het goede van het leven op, overeenkomstig het ware dat werd ingeboezemd en zo handelt hij dan ook, of schijnt hij zichzelf toe te handelen vanuit het goede. Vóór deze tijd was het ware dat van het geloof is, het voornaamste, maar daarna wordt het goede, dat van het leven is, het voornaamste. Wanneer dit is gebeurd, is de mens wederverwekt, maar hij is wederverwekt overeenkomstig de hoedanigheid en hoeveelheid van het ware, dat in het goede is neergelegd; en wanneer het ware en goede als één samenwerken, is hij wederverwekt overeenkomstig de hoedanigheid en hoeveelheid van het goede. Zo is het gesteld met alle wederverwekking. De wederverwekking vindt plaats met het doel, dat de mens in de hemel opgenomen kan worden. De hemel is niets anders dan het huwelijk van het ware en het goede en van het goede en het ware; zie de nrs. 2508, 2618, 2728, 2729; wanneer het huwelijk van het ware en goede bij de mens niet gevormd wordt, kan hij niet in het hemels huwelijk, dat wil zeggen in de hemel, zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl