Библията

 

Genesis 16

Проучване

   

1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.

2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.

3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.

4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.

5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!

6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.

7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.

8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!

9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.

10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.

11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.

12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.

13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?

14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.

15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael.

16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde.

   

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1963

Проучете този пасаж

  
/ 10837  
  

1963. Dat de woorden ‘Abram was een zoon van tachtig jaren en zes jaren’ de staat van de Heer betekenen naar de hemelse goedheden, verworven door de worstelingen van de verzoekingen, blijkt uit de betekenis van tachtig, welk getal iets dergelijks insluit als veertig, en dat dit de verzoekingen betekent, is eerder aangetoond in de nrs. 730, 862;

en uit de betekenis van zes, wat de strijd is, waarover eveneens eerder in de nrs. 720, 737, 900; alsmede uit de betekenis van tien, wat de overblijfselen zijn, waarover in nr. 567.

Deze overblijfselen waren bij de Heer de verworven hemelse goedheden, waardoor Hij het Menselijk Wezen met het Goddelijk Wezen verenigde, zie nr. 1906 tot het einde. Uit deze drie getallen is het getal zes en tachtig samengesteld, dat dergelijke dingen insluit, en zo dus de staat van de Heer betekent naar de hemelse goedheden, verworven door de worstelingen van de verzoekingen; want alle getallen in het Woord betekenen dingen, zoals eerder is aangetoond in de nrs. 482, 487, 575, 647, 648, 755, 813. Daar het hier getallen van jaren zijn en wel in de geschiedenis van Abram ingebracht, lijkt het alsof dit niet de aanduidingen van dergelijke dingen waren. Maar in het Woord is niets geschreven dat niet in een geestelijke en hemelse zin overgaat, wanneer het tot de engelen komt, want de engelen zijn in geen andere dan geestelijke en hemelse voorstellingen. Wanneer het Woord door de mens wordt gelezen, weten zij niet, noch bekommeren zij zich om de leeftijd die Abram had, toen Hagar hem Ismaël baarde, maar bij het lezen van een dergelijk getal, rijzen onmiddellijk de dingen in hen op, welke de getallen insluiten; en bij het lezen van de overige woorden vertonen zich de dingen zoals zij in de innerlijke zin zijn verklaard.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Библията

 

Genesis 32:31

Проучване

       

31 En de zon rees hem op, als hij door Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup.