Библията

 

Exodus 23:9

Проучване

       

9 Gij zult ook den vreemdeling niet onderdrukken; want gij kent het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypteland.

Библията

 

I Samuël 8:3

Проучване

       

3 Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht.

От "Съчиненията на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2258

Проучете този пасаж

  
/ 10837  
  

2258. Dat de woorden ‘zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen’ betekenen, dat het Goddelijk Goede dit niet doen kan overeenkomstig het van het goede gescheiden ware, blijkt uit de betekenis van de Rechter der ganse aarde en verder ook uit de betekenis van het gericht. Rechter der ganse aarde betekent in de innerlijke zin het goede zelf waaruit het ware voortkomt, hetgeen in de uitbeeldende Kerk ook werd uitgebeeld door de priesters die tevens rechter waren; als priesters beeldden zij het Goddelijk goede uit en als rechters het Goddelijk ware, maar de Rechter der ganse aarde beide, en dit vanwege de betekenis van de aarde, waarover herhaaldelijk in het eerste deel. Maar het zou te ver voeren om deze dingen thans te bevestigen door de uitbeeldende dingen van die Kerk; het gericht betekent echter het ware, zoals eerder in nr. 2235 is aangetoond. Uit de betekenis hiervan en tevens uit de samenhang in de innerlijke zin, kan blijken dat de woorden ‘zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen’ betekenen dat het Goddelijk goede dit niet doen kan overeenkomstig het van het goede gescheiden ware. Om dit te kunnen verstaan, moet men weten dat er twee dingen zijn die de orde van de gehele hemel en vandaar in het heelal uitmaken, namelijk het Goede en het Ware. Het Goede is het wezenlijke van de orde, waarvan alle dingen tot de barmhartigheid behoren; het Ware is het secondaire van de orde, waarvan alle dingen waarheden zijn. Het Goddelijk Goede oordeelt allen tot de hemel, het Goddelijk Ware verdoemt allen echter tot de hel; wanneer daarom de barmhartigheid van de Heer, welke tot het Goede behoort, niet eeuwig was, zouden alle mensen, hoeveel het er ook mochten zijn, verdoemd worden; dit is het hetgeen hiermee wordt aangeduid, dat het Goddelijk Goede dit niet kan doen overeenkomstig het van het goede gescheiden ware, men zie hierover ook wat in het eerste deel hierover in nr. 1728 is gezegd. Dat de bozen echter tot de hel verdoemd zijn, vindt zijn oorzaak niet hierin, dat het Goddelijk Goede van het Goddelijk Ware is gescheiden, maar omdat de mens zichzelf van het Goddelijk Goede scheidt; want de Heer zendt nooit iemand naar de hel, maar de mens zichzelf, zoals reeds eerder herhaaldelijk is gezegd; verder is het Goddelijk Goede ook om deze reden met het Goddelijk Ware verbonden, dat wanneer de bozen niet van de goeden gescheiden werden, de bozen de goeden letsel zouden toebrengen en er voortdurend naar streven, de orde te vernietigen; dat dus de goeden niet gekwetst mogen worden, behoort tot de barmhartigheid. Het is hiermee gesteld als in de rijken op aarde: wanneer de boosheden niet gestraft werden, zou het gehele rijk doortrokken worden van boosheden en dus te gronde gaan; daarom is er bij koningen en rechters meer barmhartigheid gelegen in de straffen van de boosheden en in het verjagen van de schuldigen uit de samenleving, dan in een, ten opzichte van de schuldigen, misplaatste mildheid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl