来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#6073

学习本章节

  
/10837  
  

6073. Wat zijn uw werken; dat dit betekent ten aanzien van de functies en de nutten, staat vast uit de betekenis van de werken, namelijk de goede dingen, nr. 6048, dus de nutten en de functies, want deze zijn de goede dingen; alle goede dingen die de goede dingen van de naastenliefde worden genoemd, zijn niets anders dan nutten en nutten zijn niets anders dan werken jegens de naaste, jegens het vaderland, jegens de Kerk en jegens het rijk van de Heer; ook wordt de naastenliefde zelf, in zich beschouwd, niet naastenliefde voordat zij daadwerkelijk wordt en een werk wordt; iemand liefhebben immers en hem niet het goede doen wanneer men kan, is niet liefhebben; maar hem het goede doen wanneer men kan en wel vanuit het hart, is hem liefhebben en dan liggen binnenin de daad zelf of in het werk alle dingen van de naastenliefde jegens hem bevat; de werken immers zijn de samenvatting van alle dingen van de naastenliefde en het geloof bij de mens en die zijn het die de geestelijke dingen worden genoemd en zij worden ook goede dingen door de uitoefening ervan, dat wil zeggen door de nutten. De engelen die in de hemel zijn, verlangen, omdat zij in het goede zijn vanuit de Heer, niets liever dan nutten te verrichten; deze zijn de verkwikkelijke dingen zelf van hun leven en zij genieten ook volgens de nutten gezegendheid en gelukzaligheid, nrs. 453, 454, 696, 997, 3645;

dit leert de Heer ook bij Mattheüs:

‘De Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen en dan zal Hij eenieder vergelden naar zijn werken’, (Mattheüs 16:27);

onder de werken worden hier niet de werken verstaan zodanig als die in de uiterlijke vorm verschijnen, maar zodanig als ze in de innerlijke vorm zijn; zij hebben namelijk het hoedanige van de naastenliefde in zich; de engelen zien de werken niet anders en omdat de werken de samenvatting zijn van alle dingen van de naastenliefde en van het geloof bij de mens en het leven maakt dat de naastenliefde naastenliefde en het geloof is, dus het goede, had daarom de Heer Johannes meer lief dan de overige discipelen en lag deze bij het avondmaal aan Zijn bors, (Johannes 21:20);

want door hem werden de goede dingen van de naastenliefde of de werken uitgebeeld; zie de voorreden tot Genesis in de hoofdstukken 18 en 22; daarom ook zei de Heer tot hem:

‘Volg Mij’ en niet tot Petrus, door wie het geloof werd uitgebeeld; zie dezelfde voorreden; en daarom zei het geloof, namelijk Petrus, door wie het geloof werd uitgebeeld, verontwaardigd:

‘Heer, wat echter deze; Jezus zei hem: Indien Ik wil dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan; gij, volg Mij’, (Johannes 21:19, 21-23);

hiermee werd ook voorzegd dat het geloof de werken zou verachten en dat die niettemin bij de Heer zijn; zoals eveneens duidelijk kan vaststaan uit de woorden van de Heer tot de schapen en de bokken, (Mattheüs 25:34-36), waar niets anders dan de werken worden opgesomd. Dat het geloof echter de Heer zou verwerpen, blijkt uit de uitbeelding door Petrus daarin dat hij Hem driemaal verloochende; dat hij dit ’s nachts deed, betekent de laatste tijd van de Kerk, wanneer er geen naastenliefde meer is, nr. 6000;

en dat hij het driemaal deed, betekent dat die tijd dan volledig is ingetreden, nrs. 1825, 2788, 4495, 5159;

dat het was voordat de haan kraaide, betekent voordat het nieuwe van de Kerk zou ontstaan, want de ochtendschemering en de morgen, die op de nacht volgen, betekenen het eerste van de Kerk, nrs. 2405, 5962.

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#9211

学习本章节

  
/10837  
  

9211. Niet zult gij op hetzelve woeker leggen; dat dit betekent zo niet ter wille van het gewin daaruit, staat vast uit de betekenis van woeker op iemand leggen, namelijk het goede ter wille van gewin doen, nr. 9210, hier niet ter wille van het gewin, omdat er wordt gezegd, niet zult gij op hetzelve woeker leggen.

Uit deze wet ten aanzien van overwinst en woeker kan men zien, hoe het is gesteld met de wetten die de gerichten werden genoemd, bij het Israëlitische volk, namelijk dat zij hebben opgehouden, tezamen met de slachtoffers en de overige rituelen, toen de Heer in de wereld kwam en de innerlijke dingen van de eredienst en in het algemeen de innerlijke dingen van het Woord opende.

De innerlijke zaken van die wet zijn, dat men de naaste het goede moet doen vanuit het hart en moet geloven dat er niets van verdienste is gelegen in de daden die men uit zichzelf doet, maar slechts de daden die zijn uit de Heer bij de mens; de Heer Zelf alleen immers heeft verdienste en is alleen de gerechtigheid en wanneer de mens dit gelooft, stelt hij uit de daden uit zich niets van verdienste en van loon, maar kent alle goedheden aan de Heer toe en omdat de Heer dit vanuit Goddelijke Barmhartigheid doet, kent de mens alle dingen toe alleen aan de barmhartigheid.

Vandaar eveneens komt het, dat degene die door de Heer wordt geleid, in het geheel niets denkt over een beloning en niettemin de naaste het goede doet.

Dit zijn de innerlijke dingen waaruit de wet met betrekking tot woekerwinsten bij de Israëlitische en Joodse natie is neergedaald; daarom houdt die wet op, wanneer de mens in innerlijke dingen is, tezamen met eendere dingen die de gerichten werden genoemd; want de Israëlitische en Joodse natie waren alleen in uiterlijke zaken, die de innerlijke uitbeeldden; vandaar was die wet toen voor die natie bindend; zij is echter niet bindend voor christenen aan wie de innerlijke dingen door de Heer zijn onthuld.

Dat dit zo is, weet de mens van de Kerk heden ten dage, daarom zijn de wetten ten aanzien van woeker geheel andere in deze tijd.

Toch houdt de heiligheid van deze wet niet op, of is dit Woord afgeschaft, want de heiligheid ervan blijft vanwege de innerlijke dingen die daarin zijn; dit heilige doet de engelen aan wanneer het Woord wordt gelezen.

Laat men zich toch daarvoor wachten, te geloven dat de wetten van het leven zodanig als zij in de Decaloog staan en hier en daar elders in het Oude Testament, zijn afgeschaft; die zijn immers zowel in de innerlijke als in de uiterlijke vorm bevestigd; de oorzaak hiervan is dat zij niet kunnen worden gescheiden.

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#3398

学习本章节

  
/10837  
  

3398. Dat de woorden ‘dat lichtelijk een van het volk bij uw vrouw gelegen had en gij zoudt schuld over ons gebracht hebben’; betekenen, dat het geschonden en dus ontwijd had kunnen worden, blijkt uit de betekenis van liggen, namelijk verdorven of geschonden worden; uit de betekenis van ‘een van het volk’ namelijk iemand van de Kerk, namelijk van de geestelijke Kerk, waarover nr. 2928;

uit de betekenis van de vrouw, hier Rebekka, namelijk het Goddelijk Ware, waarover eerder; en uit de betekenis van de schuld, namelijk het vergrijp van de ontwijding van het ware; hieruit blijkt duidelijk, dat de woorden ‘dat lichtelijk een van het volk bij uw echtgenote gelegen had en gij zoudt schuld over ons gebracht hebben’ willen zeggen, dat het Goddelijk Ware gemakkelijk door iemand in de Kerk geschonden had kunnen worden en hij het vergrijp van de ontwijding van het ware over zich had kunnen brengen. Eerder in nr. 3386 werd gezegd, dat aangezien Abraham tweemaal zijn echtgenote Sarah zijn zuster noemde, eerst in Egypte en daarna in Gerar bij Abimelech en dat Izaäk eveneens zijn vrouw Rebekka zuster noemde, eveneens bij Abimelech en dat aangezien deze drie gevallen ook in het Woord vermeld worden, er de een of andere diepste verborgenheid moet zijn, waarom dit zo is. De verborgenheid zelf die daarin verscholen is, komt in de innerlijke zin uit, namelijk omdat door de zuster het redelijke wordt aangeduid en door de vrouw het Goddelijk Ware en dit werd redelijk, dat wil zeggen, zuster genoemd, opdat het Goddelijk Ware, dat de vrouw is, hier Rebekka, niet geschonden en dus ontwijd zou worden. Met de ontwijding van het ware is het als volgt gesteld, dat het Goddelijk Ware geenszins ontwijd kan worden dan alleen door hen, die dit eerst erkenden, want dezen gingen eerst door de erkenning en het geloof het ware binnen en zijn dus daarin ingewijd; wanneer zij zich erna van verwijderen, blijft van binnen voortdurend een rest daarvan afgedrukt, dat tegelijk met het valse en boze weer tevoorschijn wordt geroepen; vandaar wordt het ware, omdat het hun aankleeft, ontwijd. Daarom hebben degenen bij wie dit het geval is, voortdurend datgene in zich, wat hen verdoemt, dus hun eigen hel; want wanneer de helsen een sfeer naderen waar het goede en ware is, voelen zij terstond hun eigen hel, aangezien zij dan komen in dat wat zij haten, en komen dus in een kwelling; zij die het ware ontwijden, wonen dus voortdurend met dat wat hen martelt en dit al naar de graad van de ontwijding. Aangezien dit zo is, wordt er door de Heer met de uiterste zorg in voorzien, dat het Goddelijk Goede en Ware niet ontwijd worden; en er wordt voornamelijk daardoor in voorzien, dat de mens die van dien aard is, dat hij niet anders kan dan ontwijden, zo ver mogelijk van de erkenning en het geloof van het ware en goede wordt afgehouden; want, zoals gezegd, niemand kan ontwijden, dan alleen hij die eerst erkende en geloofde. Dit was de reden, waarom de innerlijke waarheden niet ontvouwd werden aan de nakomelingen van Jakob, de Israëlieten en de Joden, aan wie zelfs niet eens openlijk werd gezegd, dat er iets innerlijks in de mens was, dus dat er iets als een innerlijke eredienst is en nauwelijks iets over het leven na de dood en over het hemelse rijk van de Heer of over de Messias, die zij verwachtten. De reden hiervan was, dat zij van dien aard waren, dat het was voorzien, dat wanneer aan hen deze dingen ontvouwd werden, zij wel niet anders zouden kunnen dan ze ontwijden, want zij wilden niets anders dan aardse dingen; en daar dit geslacht van dien aard was en ook van dien aard is, wordt het ook nu nog toegestaan, dat zij in volslagen ongeloof verkeren; want wanneer zij eenmaal hadden erkend en zich daarna teruggetrokken, zouden zij wel niet anders kunnen dan zichzelf in de allerergste hel brengen. Dit was ook de reden, dat de Heer niet eerder in de wereld kwam en de innerlijke dingen van het Woord openbaarde, dan toen er in het geheel geen goeds meer bij hen over was, zelfs geen natuurlijk goeds meer bij hen over was, want toen konden zij niet langer enige waarheid ontvangen, dat tot innerlijke erkenning reikte – het is immers het goede dat ontvangt – en het dus niet ontwijden. Van dien aard was de staat die verstaan wordt onder ‘de volheid der tijden’ en onder ‘de voleinding der eeuw’ en ook onder ‘de laatste dag’, waarover zoveel gehandeld wordt bij de profeten. Het is ook om dezelfde reden, dat de verborgenheden van de innerlijke zin van het Woord nu geopenbaard worden, want er is heden ten dage nauwelijks enig geloof, omdat er niet enige naastenliefde is, dus omdat het de voleinding der eeuw is en wanneer dit het geval is, kunnen deze verborgenheden zonder gevaar van ontwijding geopenbaard worden, omdat zij niet innerlijk erkend worden. Het is vanwege deze verborgenheid, dat in het Woord over Abraham en Izaäk vermeld wordt, dat zij hun echtgenoten in Gerar bij Abimelech hun zusters noemden. Men zie verder wat eerder over hetzelfde onderwerp is gezegd en aangetoond, namelijk dat diegenen kunnen ontwijden die erkennen, niet echter degenen die niet erkennen, nog minder zij die niet weten, nrs. 593, 1008, 1010, 1059; welk gevaar ontstaat door de ontwijding van de heilige dingen en van het Woord, nrs. 571, 582;

dat zij, die binnen de Kerk zijn, de heilige dingen kunnen ontwijden, maar niet zij die buiten de Kerk zijn, nr. 2051;

dat er door de Heer in voorzien wordt, dat geen ontwijding plaatsvindt, nrs. 1001, 2426;

dat de eredienst uiterlijk wordt, opdat de innerlijke eredienst niet ontwijd zal worden, nrs. 1327, 1328;

dat men in onwetendheid wordt gehouden, opdat de waarheden van het geloof niet ontwijd worden, nrs. 301-303.

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl