Библија

 

Joël 1

Студија

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Joel, den zoon van Pethuel:

2 Hoort dit, gij oudsten! en neemt ter oren, alle inwoners des lands! Is dit geschied in uw dagen, of ook in de dagen uwer vaderen?

3 Vertelt uw kinderen daarvan, en laat het uw kinderen hun kinderen vertellen, en derzelver kinderen aan een ander geslacht.

4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten.

5 Waakt op, gij dronkenen! en weent, en huilt, alle gij wijnzuipers! om den nieuwen wijn, dewijl hij van uw mond is afgesneden.

6 Want een volk is opgekomen over mijn land, machtig en zonder getal; zijn tanden zijn leeuwentanden, en het heeft baktanden eens ouden leeuws.

7 Het heeft mijn wijnstok gesteld tot een verwoesting, en mijn vijgeboom tot schuim; het heeft hem ganselijk ontbloot en nedergeworpen, zijn ranken zijn wit geworden.

8 Kermt, als een jonkvrouw, die met een zak omgord is vanwege den man van haar jeugd.

9 Spijsoffer en drankoffer is van het huis des HEEREN afgesneden; de priesters, des HEEREN dienaars, treuren.

10 Het veld is verwoest, het land treurt; want het koren is verwoest, de most is verdroogd, de olie is flauw.

11 De akkerlieden zijn beschaamd, de wijngaardeniers huilen, om de tarwe en om de gerst, want de oogst des velds is vergaan.

12 De wijnstok is verdord, de vijgeboom is flauw; de granaatappelboom, ook de palmboom en appelboom; alle bomen des velds zijn verdord; ja de vrolijkheid is verdord van de mensenkinderen.

13 Omgordt u, en rouwklaagt, gij priesters! huilt, gij dienaars des altaars! gaat in, vernacht in zakken, gij dienaars mijns Gods! want spijsoffer en drankoffer is geweerd van het huis uws Gods.

14 Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten, en alle inwoners dezes lands, ten huize des HEEREN, uws Gods, en roept tot den HEERE.

15 Ach, die dag! want de dag des HEEREN is nabij, en zal als een verwoesting komen van den Almachtige.

16 Is niet de spijze voor onze ogen afgesneden? Blijdschap en verheuging van het huis onzes Gods?

17 De granen zijn onder hun kluiten verrot, de schathuizen zijn verwoest, de schuren zijn afgebroken, want het koren is verdord.

18 O, hoe zucht het vee, de runderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide, ook zijn de schaapskudden verwoest.

19 Tot U, o HEERE! roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen des velds aangestoken.

20 Ook schreeuwt elk beest des velds tot U; want de waterstromen zijn uitgedroogd, en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd.

Библија

 

Nehemiah 9:1

Студија

       

1 Voorts op den vier en twintigsten dag dezer maand verzamelden zich de kinderen Israels met vasten en met zakken, en aarde was op hen.

Из Сведенборгових дела

 

Apocalyps Onthuld # 537

Проучите овај одломак

  
/ 962  
  

537. En zie, een grote rossige draak, betekent degenen in de Kerk van de hervormden, die van God er drie en van de Heer er twee maken en die de naastenliefde scheiden van het geloof en het laatstgenoemde en niet tegelijk het eerstgenoemde zaligmakend maken.

Dezen zijn het die hier en in wat volgt onder de draak worden verstaan; zij zijn immers tegen de twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk, namelijk dat God Één is in Wezen en Persoon, in Wie de Drievuldigheid is en dat die God de Heer is; en verder dat de naastenliefde en het geloof één zijn zoals het wezen en de vorm ervan en dat geen anderen naastenliefde en geloof hebben dan zij die leven volgens de geboden van de Decaloog, namelijk dat men de boze dingen niet moet doen en voor zoveel als iemand de boze dingen niet doet door ze te schuwen als zonden tegen God, voor evenzoveel doet hij de goede dingen die van de naastenliefde zijn en gelooft hij de ware dingen die van het geloof zijn.

Dat degenen die van God er drie en van de Heer er twee maken en die de naastenliefde scheiden van het geloof en het laatstgenoemde en niet tegelijkertijd het eerstgenoemde zaligmakend maken, tegen die twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk zijn, kan door eenieder die het overweegt, worden gezien.

Gezegd wordt: die van God er drie en van de Heer er twee maken en er wordt verstaan: zij die over drie personen als over drie goden denken en het Menselijke van de Heer scheiden van Zijn Goddelijke; en wie denkt anders en kan anders denken, die bidt naar de geloofsformule, dat ‘God de Vader ter wille van de Zoon de Heilige Geest zal zenden?’

Bidt hij niet tot God de Vader als tot één God en ter wille van de Zoon als over een tweede en over de Heilige Geest als over een derde; waaruit blijkt dat hoewel iemand in zijn denken van drie personen één God maakt, hij toch verdeelt, dat wil zeggen, zijn voorstelling in drie goden verdeelt, wanneer hij zo bidt; dezelfde geloofsformule maakt ook van de Heer er twee, aangezien dan alleen over het Menselijke van de Heer en niet tevens over het Goddelijke van Hem gedacht wordt, want ‘ter wille van de Zoon’ is ter wille van Zijn Menselijke, dat heeft geleden aan het kruis.

Hieruit kan nu vaststaan wie het zijn die onder de draak worden verstaan, die de vrucht van de vrouw wilde verslinden en daarna de vrouw vervolgde om haar vrucht tot in de woestijn.

Dat de draak groot wordt genoemd, is omdat alle Kerken van de hervormden God onderscheiden in drie personen en het geloof enig en alleen zaligmakend maken, behalve enigen hier en daar, die over de Drievuldigheid en over het geloof niet op dezelfde wijze geloven; zij die God in drie personen onderscheiden en vastkleven aan deze woorden van de leer van Athanasius: Eén persoon is des Vaders, een andere des Zoons en een andere des Heilige Geestes; en ook aan deze: De Vader is God, de Zoon is God en de Heilige Geest is God; dezen, zeg ik, kunnen niet één God maken uit drie; zij kunnen weliswaar uitspreken dat zij één God zijn, maar zij kunnen het niet denken.

Daarom degenen die denken over het Goddelijke van de Heer uit het eeuwige, als over een tweede persoon van de Goddelijkheid en over Zijn Menselijke in de tijd als over het menselijke van een ander mens; dezen kunnen ook niet anders dan van de Heer er twee maken, hoezeer ook in de leer van Athanasius wordt gezegd, dat het Goddelijke en het Menselijke van Hem Één Persoon zijn, verenigd zoals de ziel en het lichaam.

Dat de draak rossig wordt genoemd, is omdat het rossige betekent het valse vanuit de boze dingen van de begeerten, namelijk het helse valse.

Omdat nu deze twee wezenlijke dingen van de leer in de Kerken van de hervormden valse dingen zijn en valse dingen de Kerk verwoesten – die nemen immers haar ware en goede dingen weg – werden zij daarom door de draak uitgebeeld; de oorzaak hiervan is de volgende: dat met de draak in het Woord de verwoesting van de Kerk wordt aangeduid, zoals kan vaststaan uit deze volgende plaatsen:

‘Ik zal Jeruzalem stellen tot hopen, een habitakel der draken; en de steden van Jehudah zal Ik terugbrengen tot een woestheid’, (Jeremia 9:11).

‘Zie, er komt een groot tumult vanuit het land van het noorden, om de steden van Jehudah terug te brengen tot een woestheid, een habitakel der draken’, (Jeremia 10:22).

‘Chazor zal worden tot een habitakel der draken, een verlating tot in de eeuw’, (Jeremia 49:33).

‘Opdat het een habitakel der draken zij, een voorhof voor de dochters van de nachtuil’, (Jesaja 34:13).

‘In het habitakel der draken de legerplaats ervan’, (Jesaja 35:7).

‘Ik zal beroofd en naakt gaan, ik zal misbaar maken zoals de draken en rouw bedrijven zoals de dochters van de nachtuil’, (Micha 1:8).

‘Ik schreeuwde, ik ben de draken een broeder geworden en een genoot voor de dochters der oehoe’, (Job 30:28, 29).

‘Antwoorden zullen de ijim in zijn paleizen en de draken in de tempels’, (Jesaja 13:22).

‘Babel zij een hoop, een habitakel der draken, tot aanfluiting en verbijstering’, (Jeremia 51:37).

‘Gij hebt ons verpletterd in een plaats der draken en Gij hebt over ons gedekt de schaduw des doods’, (Psalm 44:19, 20).

‘Ik heb de bergen van Ezau gesteld tot een woestheid en zijn erfenis voor de draken der woestijn’, (Micha 1:3; Jesaja 43:20; Jeremia 14:6; Psalm 111:13, 14; Deuteronomium 32:33).

Dat onder de draak hier degenen worden verstaan die in het geloof-alleen zijn en de werken der wet als niet heilbrengend verwerpen, is mij enige malen door levende ondervinding in de geestelijke wereld bewezen; ik zag verscheidene duizenden van hen in troepen verzameld en toen werden zij vanuit de verte gezien zoals een draak met een lange staart, die verscheen bezaaid met stekels zoals met doorns; deze stekels betekenen valse dingen.

Eenmaal werd ook gezien een nog grotere draak, die na de rug te hebben opgezet, de staart tot naar de hemel oprichtte met het streven om de sterren daaruit neer te trekken; zo werd dit voor mijn ogen gepenbaard, dat onder de draak geen anderen worden verstaan.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl