Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6073

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

6073. Wat zijn uw werken; dat dit betekent ten aanzien van de functies en de nutten, staat vast uit de betekenis van de werken, namelijk de goede dingen, nr. 6048, dus de nutten en de functies, want deze zijn de goede dingen; alle goede dingen die de goede dingen van de naastenliefde worden genoemd, zijn niets anders dan nutten en nutten zijn niets anders dan werken jegens de naaste, jegens het vaderland, jegens de Kerk en jegens het rijk van de Heer; ook wordt de naastenliefde zelf, in zich beschouwd, niet naastenliefde voordat zij daadwerkelijk wordt en een werk wordt; iemand liefhebben immers en hem niet het goede doen wanneer men kan, is niet liefhebben; maar hem het goede doen wanneer men kan en wel vanuit het hart, is hem liefhebben en dan liggen binnenin de daad zelf of in het werk alle dingen van de naastenliefde jegens hem bevat; de werken immers zijn de samenvatting van alle dingen van de naastenliefde en het geloof bij de mens en die zijn het die de geestelijke dingen worden genoemd en zij worden ook goede dingen door de uitoefening ervan, dat wil zeggen door de nutten. De engelen die in de hemel zijn, verlangen, omdat zij in het goede zijn vanuit de Heer, niets liever dan nutten te verrichten; deze zijn de verkwikkelijke dingen zelf van hun leven en zij genieten ook volgens de nutten gezegendheid en gelukzaligheid, nrs. 453, 454, 696, 997, 3645;

dit leert de Heer ook bij Mattheüs:

‘De Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen en dan zal Hij eenieder vergelden naar zijn werken’, (Mattheüs 16:27);

onder de werken worden hier niet de werken verstaan zodanig als die in de uiterlijke vorm verschijnen, maar zodanig als ze in de innerlijke vorm zijn; zij hebben namelijk het hoedanige van de naastenliefde in zich; de engelen zien de werken niet anders en omdat de werken de samenvatting zijn van alle dingen van de naastenliefde en van het geloof bij de mens en het leven maakt dat de naastenliefde naastenliefde en het geloof is, dus het goede, had daarom de Heer Johannes meer lief dan de overige discipelen en lag deze bij het avondmaal aan Zijn bors, (Johannes 21:20);

want door hem werden de goede dingen van de naastenliefde of de werken uitgebeeld; zie de voorreden tot Genesis in de hoofdstukken 18 en 22; daarom ook zei de Heer tot hem:

‘Volg Mij’ en niet tot Petrus, door wie het geloof werd uitgebeeld; zie dezelfde voorreden; en daarom zei het geloof, namelijk Petrus, door wie het geloof werd uitgebeeld, verontwaardigd:

‘Heer, wat echter deze; Jezus zei hem: Indien Ik wil dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan; gij, volg Mij’, (Johannes 21:19, 21-23);

hiermee werd ook voorzegd dat het geloof de werken zou verachten en dat die niettemin bij de Heer zijn; zoals eveneens duidelijk kan vaststaan uit de woorden van de Heer tot de schapen en de bokken, (Mattheüs 25:34-36), waar niets anders dan de werken worden opgesomd. Dat het geloof echter de Heer zou verwerpen, blijkt uit de uitbeelding door Petrus daarin dat hij Hem driemaal verloochende; dat hij dit ’s nachts deed, betekent de laatste tijd van de Kerk, wanneer er geen naastenliefde meer is, nr. 6000;

en dat hij het driemaal deed, betekent dat die tijd dan volledig is ingetreden, nrs. 1825, 2788, 4495, 5159;

dat het was voordat de haan kraaide, betekent voordat het nieuwe van de Kerk zou ontstaan, want de ochtendschemering en de morgen, die op de nacht volgen, betekenen het eerste van de Kerk, nrs. 2405, 5962.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9410

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

9410. Zond Hij niet Zijn hand; dat dit betekent dat daar niet het ware in zijn macht is, staat vast uit de betekenis van de hand, namelijk de macht die er is door het ware; dat de hand de macht is, zie de nrs. 878, 3091, 3387, 4931-4937, 5327, 5328, 5544, 6947, 7011, 7188, 7189, 7518, 7673, 8050, 8153, 8281, 9025, 9133; dat zij er is door het ware, nrs. 3091, 3503, 6344, 6423, 8304; en dat alle macht van het ware is vanuit het goede, dus door het goede uit de Heer, nrs. 6948, 8200, 9327; daaruit blijkt dat met, ‘Hij zond Zijn hand niet tot de afgezonderde zonen Israëls’ wordt aangeduid dat degenen die zijn in de uiterlijke zin van het Woord gescheiden van de innerlijke niet het ware in zijn macht hebben.

De oorzaak dat bij hen niet het ware in zijn macht is, is deze dat zij gescheiden zijn van de hemel en zo van de Heer; het Woord immers verbindt de mens met de hemel en door de hemel met de Heer, aangezien alle dingen die van de zin van de letter van het Woord zijn, overeenstemmen met de geestelijke en de hemelse dingen, waarin de engelen zijn; en met dezen is er geen vergemeenschapping, indien het Woord slechts volgens de letter wordt gezien en niet tegelijk volgens enige leerstelling van de Kerk, dat het innerlijke van het Woord is.

Tot voorbeeld mogen dienen de woorden van de Heer tot Petrus: ‘Gij zijt Petrus en op deze rots zal Ik Mijn Kerk bouwen; en de poorten der hel zullen dezelve niet overmogen. En Ik zal u geven de sleutels van het Koninkrijk der hemelen en al wat gij zult hebben gebonden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen en al wat gij zult hebben ontbonden op de aarde, zal ontbonden zijn in de hemelen’, (Mattheüs 16:18,19); evenzo tot de discipelen: ‘Voorwaar zeg Ik u: Alle dingen die gij zult hebben gebonden op de aarde, zullen gebonden zijn in de hemel en alle dingen die gij zult hebben ontbonden op de aarde, zullen ontbonden zijn in de hemel’, (Mattheüs 18:18).

Zij die zijn in de uiterlijke zin van het Woord, gescheiden van de innerlijke, dus zij die gescheiden zijn van de ware leer van de Kerk, overreden zich dat zo’n macht door de Heer aan Petrus is gegeven en eveneens aan de overige discipelen van de Heer; vandaar die helse ketterij, dat het in het menselijk vermogen ligt om naar believen onverschillig wie ook in de hemel binnen te laten en van de hemel buiten te sluiten; terwijl toch volgens de ware leer van de Kerk, die ook het innerlijke van het Woord is, alleen de Heer die mogendheid heeft.

Daarom vatten degenen die in de uiterlijke dingen van het Woord zijn en tegelijk in de innerlijke, deze dingen die zijn gezegd over het geloof en de waarheden ervan die uit de Heer zijn en dat het geloof uit de Heer, dus de Heer Zelf, die mogendheid heeft en dus geenszins welk mens ook.

Dat dit zo is, kan vaststaan uit de uitbeelding van Petrus en van de twaalf discipelen en ook uit de betekenis van de rots en eveneens uit de betekenis van de sleutels; dat Petrus het geloof heeft uitgebeeld zie de voorrede tot (Genesis 18 en 22) en de nrs. 3750, 4738, 6000, 6073; en dat de twaalf discipelen van de Heer, zoals de twaalf stammen van Israël, alle dingen van het geloof en van de liefde hebben uitgebeeld, nrs. 3488, 3858, 6397; dat de Rots de Heer betekent ten aanzien van het geloof en dus het geloof dat uit de Heer is, nr. 8581; en dat de sleutels de macht betekenen, staat vast uit de plaatsen in het Woord, waar de sleutels worden genoemd, zoals bij Johannes: ‘Ik ben de Eerste en de Laatste, Die leeft en Ik ben dood geweest; maar zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen en Ik heb de sleutels der hel en des doods’, (Openbaring 1:18).

Bij dezelfde: ‘Deze dingen zegt de Heilige, de Ware, Die heeft de sleutel Davids, Die opent zodat niemand sluit en sluit zodat niemand opent’, (Openbaring 3:8); en bij Jesaja: ‘Ik zal de sleutel van het huis van David op Zijn schouder geven, opdat Hij opent en niemand sluit en ook niemand opent’, (Jesaja 22:22); dat in deze plaatsen de sleutel de macht is, is duidelijk; en dat alleen de Heer die heeft.

Hieruit kan vaststaan, hoedanig degenen zijn die in de uiterlijke zin van het Woord gescheiden van de innerlijke zijn, namelijk dat zij geen verbinding met de hemel hebben, dus ook niet met de Heer; zoals degenen die deze woorden van de Heer tot Petrus en tot de discipelen ontvouwen volgens de letter, dat zij voor zich de macht opeisen van het menselijk geslacht te zaligen en zich tot goden van hemel en aarde maken en dit uit de waanzinnige liefde van zich en van de wereld.

Eenieder die vanuit gezonde rede denkt, kan zien en begrijpen, dat de mens niet één zonde kan ontbinden, aangezien de zonde niet wordt ontbonden dan alleen door de formering van een nieuw leven, dat wil zeggen, door de wederverwekking uit de Heer; dat de wederverwekking voortduurt tot aan het einde van het leven van de mens in de wereld en daarna tot in het eeuwige, zie de nrs. 8548-8553, 8635-8640, 8742-8747, 8853-8858, 8958-8968.

Wat het Ware is zijn macht is, zal ook in het kort worden gezegd; dat de engelen in het Word machten worden genoemd en eveneens dat zij machten zijn, is in de Kerk bekend; maar zij zijn niet machten uit zichzelf, maar uit de Heer, aangezien zij de opnemenden zijn van het Goddelijk Ware dat uit de Heer is.

Zij hebben zo’n macht uit de Heer, dat één van hen duizend van de duivelse bende kan verjagen, in de hellen opsluiten en in bedwang houden.

Het Goddelijk Ware immers dat uit de Heer is, vervult de hemelen en maakt de hemelen, en indien u het wilt geloven, door dit Goddelijk Ware zijn alle dingen gemaakt en geschapen; het Woord, dat in den beginne bij God was en dat God was, waardoor alle dingen zijn geschapen en waardoor de wereld is gemaakt (Johannes 1:1-14), is het Goddelijk Ware; dat dit het enige substantiële is, waaruit alle dingen zijn, kunnen weinigen vatten, aangezien men heden ten dage geen ander idee heeft ten aanzien van het Goddelijk Ware, dan een zodanige opvatting als de spraak van de mond van een gebieder, volgens welke de bevelen moeten worden uitgevoerd; maar hoedanig idee men daarover dient te hebben, zie nr. 9407.

De Almacht van het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, wordt in vele plaatsen in het Woord beschreven en eveneens bij Johannes in de Openbaring: ‘Er werd krijg in de hemel; Michaël en zijn engelen streden tegen de draak; de draak echter streed en zijn engelen, maar zij hebben niet overmocht en ook is hun plaats niet langer gevonden in de hemel.

Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis’, (Openbaring 12:7,8,11); dat het bloed van het Lam is het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Menselijke van de Heer, zie de nrs. 4735, 6978, 7317, 7326, 7850, 9127, 9393, 9395; en dat het woord van hun getuigenis het opgenomen Goddelijk Ware is, is duidelijk.

Degenen die zijn in de uiterlijke zin van het Woord gescheiden van de innerlijke, dus zij die gescheiden zijn van de ware leer van de Kerk, vatten die profetische uitspraak niet anders dan volgens de letter, namelijk dat onder het bloed, bloed wordt verstaan, dus het lijden van de Heer, terwijl het toch is het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer dat daar met het bloed wordt aangeduid.

Zij die in de ware leer van de Kerk zijn, kunnen weten dat zij niet door het bloed worden gezaligd, maar door het Goddelijk Ware te horen en dat te doen, dus zij die zich door het Goddelijk Ware laten wederverwekken uit de Heer.

Dit weten, vatten, zien en doorvatten allen die in de verlichting zijn uit de Heer, dus allen die in het goede van de naastenliefde en van het geloof zijn, want deze mensen zijn het die worden verlicht.

Het volgende kan ik belijden: dat wanneer ik lees ‘het bloed des Lams’ en denk over het bloed van de Heer, de engelen bij mij niet anders weten dan dat ik lees ‘het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer’ en dat ik daarover denk.

Maar laten de eenvoudigen in hun leer blijven, dat zij door het bloed van de Heer worden gezaligd, als zij slechts leven volgens Zijn Goddelijk Ware; want zij die daarnaar leven, worden verlicht in het andere leven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9325

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

9325. Er zal geen misdrachtige en onvruchtbare in het land zijn; dat dit betekent dat de goedheden en de waarheden in hun orde in een aanhoudende voortgang zullen gaan, staat vast uit de betekenis van niet misdrachtig en onvruchtbaar zijn, namelijk de voortgang van de wederverwekking in zijn orde, dus dat de goedheden en de waarheden in hun orde aanhoudend zullen voortgaan, waarover hierna; en uit de betekenis van in het land, dus in de Kerk; dat het land in het Woord de Kerk is, zie de nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2571, 2928, 3355, 3368, 3379, 4447, 4535, 5577, 8011, 8732; dat het land de Kerk betekent, is omdat wordt verstaan het land Kanaän, waar de Kerk was en vanaf de oudste tijden is geweest, nrs. 3686, 4447, 4454, 4516, 4517, 5136, 6516, 8317; en in de geestelijke wereld, wanneer een land wordt genoemd, wordt niet een land doorvat, maar de hoedanigheid van de natie daar ten aanzien van haar godsdienstige inborst; vandaar wordt, wanneer in het Woord het land [de aarde] wordt genoemd en daaronder het land Kanaän wordt verstaan, de Kerk begrepen.

Hieruit kan vaststaan, wat in de profetische teksten van het Woord wordt verstaan onder de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, namelijk de innerlijke en de uiterlijke Kerk, nr. 1850, 3355, 4535; er zijn immers innerlijke mensen en uiterlijke.

Dat er zal geen misdrachtige en onvruchtbare in het land zijn, betekent dat de goedheden en de waarheden in hun orde aanhoudend zullen voortgaan, dit komt omdat met alle dingen die van de baring zijn in de innerlijke zin van het Woord zulke dingen worden verstaan die van de geestelijke baring zijn, dus die van de wederverwekking zijn, nrs. 2584, 3860, 3905, 3915.

De dingen die van de geestelijke baring of van de wederverwekking zijn, zijn de waarheden van het geloof en de goedheden van de naastenliefde, want door deze wordt de mens opnieuw ontvangen en geboren.

Dat dit met de baring wordt aangeduid, blijkt uit verscheidene plaatsen in het Woord en duidelijk uit de woorden van de Heer tot Nicodemus: ‘Jezus zei tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Tenzij dat iemand opnieuw worde verwekt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien.

Nicodemus zei: Hoe kan een mens worden wederverwekt wanneer hij oud is; kan hij ook nog een maal in zijn moeders baarmoeder binnengaan en verwekt worden.

Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet zal zijn verwekt uit water en geest, hij kan in het koninkrijk Gods niet binnengaan; wat uit het vlees is geboren, is vlees, maar wat is verwekt uit de geest, is geest.

Nicodemus zei: Hoe kunnen deze dingen plaatsvinden.

Jezus antwoordde: Zijt gij niet een meester in Israël en kent gij deze dingen niet’, (Johannes 3:3-6,9,10); verwekt worden door water en geest, is door de waarheden van het geloof en de goedheden van de liefde; zie de aangehaalde plaatsen in nr. 9274.

Dat zulke zaken met de baringen in het Woord worden aangeduid, is vanwege de overeenstemming van de huwelijken op aarde met het hemels huwelijk, namelijk het huwelijk van het goede met het ware, zie over deze overeenstemming de nrs. 2727 tot 2759; maar dat daaruit de waarlijk echtelijke liefde neerdaalt, weet nauwelijks iemand heden ten dage en misschien wil nauwelijks iemand dit erkennen, omdat de aardse en de lichamelijke dingen voor de ogen zijn, die uitblussen en verstikken, wanneer men over zo’n overeenstemming denkt.

Omdat de waarlijk echte liefde daar vandaan is, worden daarom eveneens met de baringen en verwekkingen in de innerlijke zin van het Woord de dingen aangeduid die van de nieuwe baring en nieuwe verwekking uit de Heer zijn; vandaar is het eveneens, dat de vader, de moeder, de zonen, de dochters, de schoonzonen, de schoondochters, de kleinkinderen en meerderen die uit de huwelijken zijn, de goedheden en waarheden betekenen en de afleidingen ervan, waarover meermalen is gehandeld in de ontvouwingen.

Hieruit kan nu vaststaan, dat met er zal geen misdrachtige en onvruchtbare in het land zijn, wordt aangeduid dat de goedheden en waarheden in hun orde aanhoudend voort zullen gaan.

Dat de misdrachtige en onvruchtbare de dingen betekenen die van de misdracht en de onvruchtbaarheid zijn in de geestelijke zin, dus de verdraaiingen van het goede en het ware en verder de verwoestingen en de ontkenningen ervan, blijkt uit de volgende plaatsen; bij Hosea: ‘Efraïm, wanneer ik zag tot aan Tyrus, geplant in het schone; en Efraïm om zijn zonen uit te brengen tot de doodslager; geef hun, Jehovah, een misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten; om de boosheid van hun werken zal Ik hen uit Mijn huis verdrijven’, (Hosea 9:13-15); indien men niet weet wat er wordt aangeduid met Efraïm, met Tyrus, met de doodslager, met de zonen, met de misdragende baarmoeder, met de uitdrogende borsten, in de innerlijke zin, kan men in het geheel niet weten wat die profetieën betekenen; dat Efraïm het verstandelijke van de Kerk is, dus het verstandelijke dat verlicht is ten aanzien van de waarheden en goedheden van het geloof uit het Woord, zie de nrs. 3969, 5354, 6222, 6234, 6238, 6267; dat Tyrus de erkentenissen van het ware en het goede zijn, nr. 1201; daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met ‘Efraïm, wanneer Ik zag tot aan Tyrus, geplant in het schone’; dat de doodslager degene is die berooft van het geestelijk leven of het leven uit het ware en het goede, nr. 3607, 6767, 8902; en dat de zonen de waarheden van het geloof zijn, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2813, 3373, 3704, 4257; daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met Efraïm om zijn zonen uit te brengen tot de doodslager; dat de borsten de aandoeningen van het goede en het ware zijn, nr. 6432; vandaar zijn de uitdrogende borsten geen aandoeningen, maar in de plaats ervan de begeerten om te verdraaien; daaruit blijkt wat de misdragende baarmoeder is, namelijk de verdraaiing van het ware en het goede; dat de dingen die van het geestelijk leven zijn met die teksten worden aangeduid, staat vast, want er wordt gezegd ‘om de boosheid van de werken zal Ik hen uit Mijn huis uitdrijven’; uit het huis van Jehovah is uit de Kerk en uit de hemel, nrs. 2233, 2234, 3720, 5640.

Bij Maleachi: ‘Ik zal om uwentwil de kaalvreter bestraffen, opdat hij u de vrucht van het land niet zal verderven en u de wijnstok in het veld ook geen misdracht zal hebben voortgebracht; alle natiën zullen u gezegend prijzen en gijlieden zult een land des welbehagens zijn’, (Maleachi 3:11,12); dat de wijnstok in het veld geen misdracht zal voortbrengen, betekent dat de waarheden en de goedheden van het geloof bij hen die in de Kerk zijn in hun orde zullen voortgaan; de wijnstok immers is het ware en het goede van de geestelijke Kerk, nr. 1069, 6375, 6376, 9277; en het veld is de Kerk, nrs. 2971, 3766, 7502, 9139, 9295; het land des welbehagens is de Kerk die de Heer aangenaam is, want eenieder binnen de Kerk, die is wederverwekt door het ware en het goede, is een Kerk.

Daaruit blijkt wat het is dat gijlieden een land des welbehagens zult zijn; dat het land de Kerk is, zie eerder.

Bij Mozes: ‘Indien gij Mijn gerichten zult hebben gehoord, dat gij ze houdt en ze doet, zo zult gij gezegend zijn boven elk volk; er zal onder u geen zijn die geen vrucht draagt, noch een onvruchtbare en onder de dieren; Jehovah zal alle ziekte van u verwijderen en alle boze kwijningen van Egypte’, (Deuteronomium 7:11,14,15); er zal geen zijn die geen vrucht draagt, noch een onvruchtbare, voor niet zonder het leven vanuit het ware en het goede, dus dat zij geestelijk levend zullen zijn.

Omdat de onvruchtbare dit betekent, beschouwden daarom de vrouwen in de Oude Kerken zich niet als levend, wanneer zij onvruchtbaar waren, zoals Rachel, die van zich het volgende tot Jakob zei: ‘Geef mij zonen en indien niet, ik ben dood’, (Genesis 30:1), nr. 3908.

Met de onvruchtbaren worden degenen ook aangeduid die niet in het goede zijn omdat zij niet in waarheden zijn en toch de waarheden verlangen opdat zij in het goede zullen zijn, zoals de rechtschapen natiën die buiten de Kerk zijn; zoals bij Jesaja: ‘Zing, onvruchtbare, zij had niet gebaard; maak geschal met gezang en jubel, zij heeft niet gebaard, omdat de zonen van de verlatene veel zijn boven de zonen van de getrouwde’, (Jesaja 54:1).

Bij David: ‘Jehovah richt de versletene op uit het stof, uit de drek verhoogt Hij de behoeftige, om hem te plaatsen met de vorsten van Zijn volk; Die de onvruchtbare des huizes doet wonen, een blijde moeder van zonen’, (Psalm 113:7-9).

In de profetie van Hannah, nadat zij Samuël had gebaard: ‘De verzadigden hebben zich verhuurd en de hongerigen hebben opgehouden; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard; die vele kinderen had echter is krachteloos geworden’, (1 Samuël 2:5); op die plaatsen worden onder de onvruchtbaren de natiën verstaan die tot de Kerk worden opgeroepen en op wie de Kerk wordt overgedragen, wanneer de oude heeft opgehouden, dat wil zeggen, wanneer zij die tevoren van de Kerk waren geweest, niet langer in het geloof zijn, omdat zij in geen naastenliefde zijn; deze Kerk is het die wordt verstaan onder haar die vele kinderen had, die krachteloos is geworden en onder de getrouwde; de andere echter, namelijk de nieuwe Kerk van de natiën, onder de onvruchtbare en de verlatene die vele zonen zal hebben en onder de onvruchtbare des huizes, een blijde moeder van zonen; zeven baren is ten volle worden wederverwekt, want zeven betekent daar niet zeven maar ten volle, nr. 9228.

Hieruit blijkt, wat er wordt verstaan onder deze woorden van de Heer: ‘De dagen komen, waarin zij zullen zeggen: Gezegend de onvruchtbaren en de buiken die niet hebben verwekt en de borsten die niet hebben gezoogd’, (Lucas 23:29); daar wordt gehandeld over de voleinding der eeuw, dus de laatste tijd van de Kerk.

In het tweede Boek der Koningen: ‘De mannen van Jericho zeiden tot Elisa: Zie de ligging van de stad is goed, doch de wateren zijn boos en het land is onvruchtbaar.

Toen zei Elisa, dat zij zout zouden leggen in een nieuwe schaal en daaruit het zout zouden werpen tot de uitgang der wateren; en de wateren werden gezond; ook kwam er geen dood of onvruchtbaarheid meer’, (2 Koningen 2:19-21); wat dit insluit, kan niemand weten tenzij vanuit de innerlijke zin; alle wonderen immers, die in het Woord worden vermeld, sluiten zulke dingen in die in het rijk van de Heer of in de Kerk zijn, nrs. 7337, 7465, 8364, 9086; daarom moet men weten, wat Elisa uitbeeldde, wat de stad Jericho betekende, wat de boze wateren en het onvruchtbare land, wat de nieuwe schaal en het zout daarin, en verder wat de uitgang der wateren waarin zij het zout zouden werpen; dat Elisa de Heer heeft uitgebeeld ten aanzien van het Woord, zie nr. 2762; dat de wateren de waarheden van het geloof betekenen, nrs. 28, 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 6346, 7307, 8137, 8138, 8568; vandaar betekenen de boze wateren de waarheden zonder het goede en het onvruchtbare land het goede van de Kerk, vandaar niet levend; de nieuwe schaal of het nieuwe vat de wetenschappelijke dingen en de erkentenissen van het goede en het ware, nrs. 3068, 3079, 3316, 3318; het zout het verlangen van het ware naar het goede, nr. 9207; de uitgang der wateren betekent het natuurlijke van de mens dat de erkentenissen van het ware en het goede opneemt en dat wordt verbeterd door het verlangen van het ware naar het goede.

Hieruit blijkt, wat dat wonder insloot, namelijk de verbetering van de Kerk en van het leven door het Woord uit de Heer en door het verlangen van het ware naar het goede daarvandaan; en dat de verbetering plaatsvindt, wanneer het natuurlijke van de mens vanuit zo’n verlangen de waarheden uit het Woord opneemt; dat dit is gebeurd bij de stad Jericho, kwam omdat die stad niet ver van de Jordaan was gelegen en met de Jordaan wordt datgene bij de mens van de Kerk aangeduid, dat het eerst de waarheden opneemt, dus het natuurlijke, nr. 1585, 4255; dat het natuurlijke van de mens het eerste is dat de waarheden uit het Woord van de Heer opneemt en dat het het laatst wordt wederverwekt en dat wanneer dat is wederverwekt, de gehele mens is wederverwekt, is aangeduid met de woorden van de Heer tot Petrus, toen Hij de voeten van de discipelen waste: ‘Jezus zei: Die gewassen is, heeft niet van node dan dat hij ten aanzien van de voeten worden gewassen en hij is gans rein’, (Johannes 13:1)); dat de voeten de dingen zijn die van de natuurlijke mens zijn, in het algemeen het natuurlijke, zie de nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952, 5327, 5328.

Dat de natuurlijke of uiterlijke mens in overeenstemming moet zijn met de geestelijke of innerlijke, opdat de mens wederverwekt zal zijn, dus dat hij niet eerder is wederverwekt dan wanneer het natuurlijke is wederverwekt, zie de nrs. 2850, 3167, 3286, 3321, 3470, 3493, 3508, 3509, 3518, 3573, 3576, 3579, 3620, 3623, 3671, 3882, 3969, 4353, 4588, 4612, 4618, 5168, 5326, 5373, 5651, 6299, 6454, 7442, 7443, 8742-8747, 9043, 9046, 9061.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl