Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 585

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

585. Dat door het menigvuldig geworden kwade van de mensen op de aarde wordt aangeduid, dat de wil tot het goede ophield te bestaan, blijkt uit het voorgaande, namelijk dat er geen wil meer was, maar alleen begeerte; verder uit de betekenis van de mens op aarde. De aarde, in de letterlijke zin, is de plaats waar de mens is; en daar de liefde tot de wil of tot de begeerte behoort, zo wordt de aarde voor de wil van de mens zelf genomen, want de mens is men krachtens zijn willen, en niet zozeer krachtens zijn weten en verstaan, daar het weten en verstaan uit zijn wil voortvloeit; al wat niet uit zijn wil voortvloeit, dat wil hij niet weten, noch verstaan; ja zelfs, wanneer hij anders spreekt en handelt dan hij wil, is er toch iets van een wil, buiten zijn spreken en handelen om, dat hem regeert. Dat het land Kanaän of het Heilige Land, voor de liefde, en dus voor de wil van de hemelse mens genomen wordt, kan door vele plaatsen in het Woord bevestigd worden; op dezelfde wijze dat de landen van verschillende heidense volken hun liefde aanduiden, welke in het algemeen de eigenliefde en de liefde tot de wereld zijn; omdat dit echter zo vaak voorkomt, is er hier ter plaatse niet bij stilgestaan. Hieruit blijkt dat de boosheid van de mensen op de aarde zijn natuurlijke boosheid betekent, dat tot de wil behoort; en het wordt vermenigvuldigd geheten, daar het bij allen nog niet zo verkeerd was of zij wilden anderen het goede, zij het dan om eigenbelang; dat het echter geheel en al verdorven is geworden, duidt het gedichtsel van de gedachten van het hart aan.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7686

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

7686. Vóór die was de sprinkhaan niet geweest zoals die en nadien zal hij niet aldus zijn; dat dit betekent dat zo’n valse niet is geweest vanaf de eerste tijd van de Kerk en dat er een zodanig valse niet zal zijn, staat vast uit de betekenis van de sprinkhaan, namelijk het valse in uitersten, nr. 7643; dat er zo’n valse niet is geweest, noch zal zijn, zie ook nr. 7649.

Hoe het hiermee is gesteld moet gezegd worden: in de innerlijke zin wordt in het bijzonder gehandeld over hen die vóór de Komst van de Heer in de lagere aarde waren en niet tot de hemel verheven konden worden voordat de Heer in de wereld was gekomen en het Menselijke had aangenomen en dat Menselijke Goddelijk had gemaakt, zie de nrs. 6854, 6914; die werden intussen bestookt door de bozen die ook van de Kerk waren geweest en de ware dingen van het geloof hadden beleden, maar het leven van het boze hadden geleefd; degenen die vóór de Komst van de Heer van de Kerk waren geweest en boos ten aanzien van het leven, waren in zo’n valse als er eerder niet was geweest, noch daarna zal zijn.

De oorzaak hiervan was dat zij die de Nefilim, de Enakim en de Refaïm werden genoemd en van het laatste nageslacht van de Oudste Kerk waren, nog niet in de hel opgesloten waren, maar rondzwierven en waar zij maar konden afgrijselijke en dodelijke overredingen ingoten en dus eveneens aan de bozen in de Kerk; vandaar hadden zij zo’n valse; ten aanzien van die Nefilim en hun afgrijselijke overredingen zie de nrs. 310, 560, 562, 563, 570, 581, 586, 607, 660, 805, 808, 1034, 1120, 1265-1272, 1673.

Dezen werden door de Heer toen Hij in de wereld was, in een hel geworpen die aan de linkerzijde naar voren op enige afstand is.

Indien dit niet had plaatsgevonden, zouden uiterst weinigen gezaligd hebben kunnen worden, want het valse dat zij ingoten, was met een afgrijselijk overredende en was dodelijk, zodanig als er nooit geweest was en zodanig als er nooit kan zijn.

Van dit valse waren degenen doordrenkt die vóór de Komst van de Heer degenen die van de geestelijke Kerk waren, bestookten.

Deze dingen zijn het die in de innerlijke zin onder die woorden worden verstaan.

Over hen wordt in het bijzonder gehandeld, in het algemeen echter over allen die van de Kerk zijn en de rechtschapenen in het andere leven bestoken en van dezen zijn er heden zeer veel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Arcana Coelestia # 5302

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

5302. 'And the land will not be cut off in the famine' means lest the person perishes - through an absence of truth. This is clear from the meaning of 'being cut off' as perishing, and from the meaning of 'the land', in this case the land of Egypt, as the natural mind, dealt with immediately above in 5301; and because it is the natural mind, it is the person's true self, since a human being is a human being by virtue of his mind, it being the actual mind itself that constitutes a person, and the kind of mind he has that determines what kind of a person he is. By the mind is meant a person's understanding and will, consequently his essential life. People who are stupid imagine that a human being is a human being by virtue of his outward appearance, that is to say, because he possesses a human face. Others who are a little less stupid say that the human being is a human being because he has the ability to speak, while others again who are less stupid still say that the human being is a human being because he has the ability to think. But a human being is not a human being for any of these reasons but because he has the capacity to think what is true and to will what is good; and when he thinks what is true and wills what is good he has the capacity to behold what is Divine and, perceiving what it is, to accept it.

[2] This is what distinguishes a human being from animals. Not merely his human appearance, or his ability to speak, or his ability to think make him a human being; for if he thinks what is false and wills what is evil, that makes him not only like but worse than an animal. For he then uses those abilities to destroy what is human within himself and to make a wild animal of himself. This is particularly evident from people of this kind in the next life, for when they are seen in the light of heaven, and also when angels see them, they look at that moment like monsters, and some of them like wild animals. The deceitful look like snakes, and others like something different again. But when they are taken away from the light of heaven and are returned to their own inferior light which they have in hell, they look to one another like human beings. But the implications of all this - of the fact that a person will perish in times when truth is absent if he has no forms of good and truth stored away by the Lord in the interior parts of his mind, meant by 'food kept as a reserve for the land, for the seven years of famine, so that the land is not cut off in the famine' - will be stated in the sections that follow next in the present chapter.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.