Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1821

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

1821. Vers 9. En Hij zei tot hem: Neem u een driejarige vaars en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

Hij zei tot hem betekent de innerlijke gewaarwording; neem een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, betekent de dingen die uitbeeldingen zijn van de hemelse dingen van de Kerk: de vaars, die van de uiterlijk hemelse dingen; de geit die van de innerlijk hemelse dingen; en de ram die van de geestelijk hemelse dingen. Dat zij driejarig moesten zijn, komt omdat zij alle dingen van de Kerk, wat de tijden en de staten betreft, zouden insluiten; en een tortelduif en een jonge duif, betekenen die dingen, welke uitbeeldingen zijn van de geestelijke dingen van de Kerk: de tortelduif de uiterlijke, de jonge duif de innerlijke.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9715

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

9715. Van houten van Sittim; dat dit de gerechtigheid betekent, staat vast uit de betekenis van de houten van Sittim, namelijk het goede van de verdienste en van de gerechtigheid, die van de Heer alleen zijn, nrs. 9472, 9486.

Wat de gerechtigheid is en wat de verdienste, die van de Heer alleen zijn, zal hier nu worden gezegd.

Men gelooft, dat de Heer de verdienste en de gerechtigheid heeft gehad daardoor dat Hij alle dingen van de Wet heeft vervuld en dat Hij door het lijden aan het kruis het menselijk geslacht heeft gezaligd.

Maar deze dingen worden niet onder de gerechtigheid en de verdienste van de Heer verstaan in het Woord; maar onder Zijn verdienste en gerechtigheid wordt verstaan, dat Hij alleen heeft gestreden met alle hellen en die onderjukt en zo alle dingen in de hellen in de orde heeft gebracht en tegelijk toen alle dingen in de hemelen; want bij ieder mens zijn geesten uit de hel en engelen vanuit de hemel; de mens kan zonder die niet leven; indien die hellen niet door de Heer werden onderjukt en de hemelen in de orde teruggebracht, dan zou nooit enig mens gezaligd hebben kunnen worden.

Dit heeft niet kunnen plaatsvinden dan door Zijn Menselijke, namelijk door worstelingen daarmee uit Zijn Menselijke; en omdat de Heer dit heeft gedaan uit Zijn eigen macht, dus alleen, heeft daarom de Heer alleen de verdienste en de gerechtigheid; en daarom is Hij het alleen Die bij de mens nog de hellen overwint; want wie die eenmaal overwint, overwint ze tot in het eeuwige; vandaar heeft de mens volstrekt niets van verdienste en gerechtigheid, maar wordt hem de verdienste en de gerechtigheid van de Heer toegerekend, wanneer hij erkent dat niets is uit hemzelf, maar alles uit de Heer.

Vandaar komt het, dat de Heer alleen de mens wederverwekt; want de mens wederverwekken, is van hem de hellen verjagen, dus de boosheden en valsheden die uit de hellen zijn en in de plaats daarvan de hemel inplanten, dat wil zeggen, de goedheden van de liefde en de waarheden van het geloof; deze immers maken de hemel.

Door de aanhoudende worstelingen met de hellen heeft de Heer ook Zijn Menselijke verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt; want zoals de mens door worstelingen, die verzoekingen zijn, wordt wederverwekt, zo is de Heer door worstelingen, die verzoekingen waren, verheerlijkt.

Vandaar is de verheerlijking van het Menselijke van de Heer uit de eigen macht ook de verdienste en de gerechtigheid, want daardoor is de mens gezaligd; daardoor immers worden alle hellen tot in het eeuwige onderjukt gehouden door de Heer.

Dat dit zo is, staat vast uit de plaatsen in het Woord waar wordt gehandeld over de verdienste en de gerechtigheid van de Heer, zoals bij Jesaja: ‘Wie is Deze Die van Edom komt, besprenkeld van klederen uit Bozra, voortschrijdend in de veelheid van Zijn sterkte; Ik Die spreek in gerechtigheid, groot om te zaligen.

Waarom zijt Gij rood aan Uw klederen en zijn Uw klederen zoals van een die in de wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden en van de volken geen man met Mij; deswege heb Ik hen getreden in Mijn toorn, vandaar dat hun overwinning is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn bekleedsel heb Ik bezoedeld; want de dag der wraak was in Mijn hart en het jaar van Mijn verlosten was gekomen.

Ik schouwde rond, maar er was niemand die hielp en Ik verbaasde Mij, maar er was niemand die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt en heeft Mijn ontsteking Mij ondersteund; en Ik heb de volken getreden in Mijn toorn en Ik heb hun overwinning ter aarde doen neerdalen; derhalve is Hij tot Heiland geworden’, (Jesaja 63:1-8).

Dat deze woorden van de Heer zijn gezegd, is bekend.

Zijn worstelingen met de hellen worden daarmee beschreven dat Hij besprenkeld was van klederen, rood aan Zijn klederen en dat de klederen waren zoals van een die in de wijnpers treedt; en met de dag der wraak.

De overwinningen en de onderjukkingen van de hellen, worden daarmee beschreven dat Hij hen heeft getreden in Zijn toorn, weswege hun overwinning is gesprengd op Zijn klederen, dat Hij de volken heeft getreden in de toorn en hun overwinning ter aarde heeft doen neerdalen.

Dat de Heer die dingen heeft gedaan uit de eigen macht en van de volken geen man met Hem, dat Hij rondom schouwde, maar er was niemand die hielp, Zich verbaasde en er was niemand die ondersteunde, dat Zijn arm Hem heil heeft beschikt.

Dat vandaar het heil is, wordt daarmee beschreven dat Hij was voortschrijdend in de veelheid van Zijn sterkte, groot om te zaligen, dat het jaar van Zijn verlosten was gekomen en dat Hij hun daardoor tot Heiland is geworden.

Dat al deze dingen van de gerechtigheid zijn, blijkt nog duidelijker elders bij dezelfde profeet: ‘Hij zag dat er geen man was en Hij verbaasde Zich dat er niemand tussenkomst verleende, daarom heeft Zijn arm Hem heil beschikt en Zijn gerechtigheid heeft Hem opgewekt; daarom heeft Hij de gerechtigheid aangetrokken zoals een pantser en de helm des heils op Zijn hoofd; Hij trok de klederen der wraak aan en bedekte Zich met de ijver zoals met een mantel’, (Jesaja 59:17,17).

En bij dezelfde: ‘Mijn gerechtigheid is nabij; Mijn heil is uitgegaan en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden hopen en op Mijn arm zullen zij vertrouwen’, (Jesaja 51:5); de arm die Hem heil heeft beschikt en waarop zij zullen vertrouwen, is de eigen macht, waarmee Hij de hellen heeft onderjukt; dat de arm de macht is, zie de nrs. 4932, 7205; daaruit blijkt, wat de gerechtigheid en wat de verdienste is, die van de Heer alleen zijn.

Evenzo elders bij dezelfde: ‘Wie heeft degene uit het oosten opgewekt, die Hij in de gerechtigheid heeft geroepen tot Zijn gevolg; Hij heeft de natiën gegeven vóór Hem en Hij heeft Hem over koningen doen heersen’, (Jesaja 41:2).

Bij dezelfde: ‘Ik heb Mijn gerechtigheid doen naderen; zij is niet verre; Mijn heil zal niet vertoeven’, (Jesaja 46:13).

Bij dezelfde: ‘Jehovah zal Mij bekleden met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij Mij gedekt’, (Jesaja 61:10).

Bij David: ‘Mijn mond zal Uw gerechtigheid opsommen, de ganse dag Uw heil; ik ken de nummeringen niet. Ik zal Uw gerechtigheid vermelden; verlaat mij niet totdat ik heb verkondigd Uw arm, Uw kracht, want Uw gerechtigheid is tot aan de hoogte, Gij Die grote dingen hebt gedaan’, (Psalm 71:15,16,18,19,24).

Bij Jeremia: ‘Zie, de dagen komen wanneer Ik aan David een gerechte Spruit zal opwekken, Die als Koning zal regeren en voorspoedig zijn en Hij zal gericht en gerechtigheid doen op de aarde; in die dagen zal Zijn Naam zijn waarmee zij Hem zullen noemen: Jehovah onze Gerechtigheid’, (Jeremia 23:5,6; 33:15,16).

En bij Daniël: ’Zeventig weken zijn besloten om de ongerechtigheid te verzoenen en om de gerechtigheid der eeuwen aan te brengen’, (Daniël 9:24).

Dat de onderjukking van de hellen, de ordening van de hemelen door de Heer en de verheerlijking van Zijn Menselijke en vandaar het heil voor de mens die de Heer opneemt met de liefde en het geloof, de gerechtigheid en de verdienste zijn, die van de Heer alleen zijn, kan nu uit de aangevoerde plaatsen vaststaan.

Maar de mens die niet weet dat er geesten uit de hellen bij de mens zijn en dat hij daarvandaan boosheden en valsheden heeft en eveneens dat er engelen uit de hemel bij hem zijn, en dat hij daarvandaan goedheden en waarheden heeft en dat zo het leven van de mens enerzijds aan de hellen is gebonden en anderzijds aan de hemelen, dat wil zeggen, door de hemelen aan de Heer en dus dat de mens geenszins gezaligd had kunnen worden, tenzij de hellen waren onderworpen en de hemelen in de orde teruggebracht en zo alle dingen aan de Heer onderworpen, kan deze zaak niet vatten.

Hieruit kan vaststaan, vanwaar het is, dat het goede van de verdienste van de Heer het enige goede is dat in de hemelen regeert, nr. 9486.

Het goede van de verdienste immers is ook nu de aanhoudende onderjukking van de hellen en zo de bescherming van de gelovigen.

Dat goede is het goede van de Liefde van de Heer, want uit de Goddelijke Liefde had Hij in de wereld gestreden en overwonnen; uit de Goddelijke macht in het Menselijke daarvandaan verkregen, strijdt Hij daarna alleen tot in het eeuwige voor de hemel en voor de Kerk, dus voor het gehele menselijke geslacht, overwint Hij en zo zaligt Hij; dit nu is het goede van de verdienste, dat de gerechtigheid wordt genoemd, omdat het van de gerechtigheid is, de hellen die daarnaar streven het menselijk geslacht te verderven, in bedwang te houden en de goeden en de gelovigen te beschermen en te zaligen.

Over de worstelingen of de verzoekingen van de Heer toen Hij in de wereld was, zie de nrs. 1663, 1668, 1690-1692, 1737, 1787, 1812, 1813, 1820, 2776, 2786, 2795, 2803, 2814, 2816, 4287, 7193, 8273; en dat de Heer alleen voor het menselijk geslacht tegen de hellen strijdt, nrs. 1692, 6574, 8159, 8172, 8175, 8176, 8273, 8969.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10239

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

10239. En wassen zullen Aharon en zijn zonen daaruit; dat dit betekent het uitbeeldende van de zuivering en van de wederverwekking van de mens door de Heer, staat vast uit de betekenis van wassen, namelijk de zuivering, nr. 10237; uit de uitbeelding van Aharon, namelijk de Heer ten aanzien van het hemels Goddelijk Goede, nrs. 9807, 10068, waaruit blijkt, dat met ‘wassen zullen Aharon en zijn zonen daaruit’, wordt aangeduid het uitbeeldende van de zuivering van de mens door de Heer.

Dat het ook het uitbeeldende is van de wederverwekking, komt omdat de wederverwekking ook werd uitgebeeld door de wassing, maar door de wassing van het gehele lichaam, deze wassing werd genoemd de doop; dat de doop de wederverwekking betekent, zie de nrs. 4255, 9088.

Maar de wederverwekking verschilt hierin van de zuivering, dat de wederverwekking het voorafgaande is en de zuivering het daaropvolgende; niemand kan immers van de boosheden en valsheden wordt gezuiverd dan alleen degene die wordt wederverwekt en nadat hij is wederverwekt; want degene die niet is wederverwekt, wordt weliswaar van de boosheden afgeleid voor zoveel als hij het toelaat, maar hij wordt er niet van gezuiverd; hij is immers steeds onzuiver.

Anders de wederverwekte mens; deze wordt dagelijks gezuiverd; wat verstaan wordt onder de woorden van de Heer tot Petrus: ‘Die gewassen is, heeft niet van node dan dat hij ten aanzien van de voeten gewassen wordt, zo is hij gans rein’, (Johannes 13:10), die gewassen is betekent die is wederverwekt.

Dat de totale wassing de doop wordt geheten, staat vast bij (Markus 7:4) en de wassing van het gehele lichaam, bij (Mattheüs 3:13-16; Markus 1:10; 2 Koningen 5:10,14), betekende het natuurlijke; de Jordaan waarin de wassingen plaatsvonden, die de doop waren, ((Mattheüs 3:6,13; Markus 1:5; 2 Koningen 5:10,14), betekende het natuurlijke, nrs. 1585, 4255.

Dat met de wassing van de doop ook de verzoeking wordt aangeduid, (Mattheüs 20:22,23), is omdat elke wederverwekking door verzoekingen plaatsvindt, nrs. 5036, 5773, 8351, 8958, 8959 en volgende.

Hier zal ook in het kort worden gezegd, waarom de Heer toen Hij in de wereld was, Zelf eveneens gedoopt heeft willen worden, terwijl toch met de doop de wederverwekking van de mens door de Heer wordt aangeduid.

De oorzaak hiervan is dat de doop van de Heer Zelf de verheerlijking van Zijn Menselijke betekende; dat wat immers in het Woord de wederverwekking van de mens betekent, betekent ook de verheerlijking van het Menselijke in de Heer, want de wederverwekking van de mens is het beeld van de verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402, 5688.

Daarom zei de Heer toen Hij Johannes toeliet Hem te dopen: ‘Zo betaamt het ons alle gerechtigheid Gods te vervullen’, (Mattheüs 3:15).

Alle gerechtigheid Gods vervullen, is de hellen onderwerpen en deze en de hemel in de orde brengen, uit eigen macht en tegelijk Zijn Menselijke verheerlijken.

Die dingen zijn gebeurd door de in Zich toegelaten verzoekingen, dus door aanhoudende gevechten met de hellen tot aan de laatste aan het kruis toe.

Dat dit de gerechtigheid is die de Heer heeft vervuld, zie de nrs. 9486, 9715, 9809 10019, 10152.

Eendere dingen worden ook daarmee aangeduid ‘dat alle dingen zouden worden vervuld die over de Heer zijn geschreven in de Wet en de profeten’, (Lukas 18:31; 22:37; 24:44) en ‘dat de Heer is gekomen om alle dingen van de Wet te vervullen’, (Mattheüs 5:17,18).

Wie de verborgenheden van het Woord niet weet, gelooft dat de Heer de gerechtigheid is geworden doordat Hij alle dingen van de Wet heeft vervuld en dat Hij door die vervulling het menselijk geslacht heeft bevrijd van het juk van de Wet, dus van de verdoemenis.

Maar dit is niet de zin van die woorden, maar dat Hij de gerechtigheid is geworden door de onderwerping van de hellen, door het in de orde brengen van de hemelen en door de verheerlijking van Zijn Menselijke; want hierdoor bracht Hij Zich in de mogendheid dat Hij vanuit Zijn Goddelijk Menselijke tot in het eeuwige de hellen kon onderjukken en de hemelen in de orde houden en zo de mens wederverwekken, dat wil zeggen, hem van de hellen bevrijden en hem zaligen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl