Библия

 

Exodus 31

Учиться

   

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.

   

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10359

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

10359. Om te weten dat Ik Jehovah heiligende ben ulieden, dat dit betekent de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, dat alle dingen van de hemel en van de Kerk beschouwen als het Enige waaruit zij zijn, staat vast uit de betekenis van heilig, namelijk het Goddelijke in de hemel en in de Kerk gaat voort vanuit het Goddelijk Menselijke van de Heer; dus is dit het Goddelijk Menselijke van de Heer dat alleen heilig is, dus dat heiligt.

Daaruit blijkt, dat dit het is wat alle dingen van de hemel en van de Kerk beschouwen als het Enige waaruit zij zijn.

De hemel immers is de hemel niet uit het eigene van de engelen, maar uit het Goddelijke van de Heer bij hen; evenzo de Kerk bij de mensen.

Er wordt gezegd, ‘Ik Jehovah, heiligende ulieden’ en onder Jehovah wordt de Heer verstaan.

Maar omdat over die onderwerpen meermalen eerder is gehandeld, zie wat daarover is gezegd en getoond, zoals dat de Heer alleen heilig is en dat al het heilige uit Hem voortgaat, nrs. 9229, 9680, 9820, 10128, 10276.

Dat de engelen geen ander Goddelijke erkennen dan het Goddelijk Menselijke van de Heer, nrs. 10159, 9276, dus dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke de hemel en de Kerk is, omdat Hij in het Zijne daar woont en niet in het eigene van anderen, nrs. 10125, 10151, 10157; en dat Jehovah in het Woord de Heer is, in de aangehaalde plaatsen, in nr. 9373.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1482

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

1482. Dat de woorden ‘de vorsten van Farao zagen haar’ de voornaamste voorschriften betekenen, welke de vorsten van Farao zijn, blijkt uit de betekenis van de vorsten en van Farao. In het Woord duiden de vorsten de dingen aan, die hoofdzaken zijn en dit zowel in de historische als in de profetische gedeelten van het Woord; en Farao betekent hetzelfde als Egypte, en hier staat Egypte of Farao in de beste zin, omdat zij betrokken zijn op de wetenschappen van erkentenissen, welke de Heer in de knapenjaren het eerst aangreep. Dat het de voornaamste voorschriften uit het Woord waren, blijkt uit de betekenis van deze woorden in de innerlijke zin. Dat door Farao in het Woord hetzelfde wordt aangeduid als door Egypte in het algemeen, kan met vele plaatsen bevestigd worden, evenals ook door de koningen van andere rijken, wanneer zij genoemd worden, hetzelfde wordt aangeduid als door de namen zelf van die rijken. Door de vorsten echter de hoofdzaken daarvan, zoals bij Jesaja:

‘Dwazen zijn de vorsten van Zoan, de wijze raadgevers van Farao; hoe kunt gijlieden tot Farao zeggen: ik ben een zoon van de wijzen, een zoon van de koningen van de oudheid; de vorsten van Zoan zijn zot geworden, de vorsten van Nof zijn bedrogen’, (Jesaja 9:11, 13);

hier staan de vorsten van Zoan en de wijze raadgevers van Farao voor de voornaamste wetenschappelijke dingen; en omdat, als eerder gezegd, de wijsheid oorspronkelijk in Egypte bloeide, wordt het een zoon van wijzen en een zoon van de koningen van de oudheid genoemd; zo staan dus elders ook in het Woord de vorsten herhaaldelijk voor de voornaamste dingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl