Библия

 

Exodus 17

Учиться

   

1 Daarna toog de ganse vergadering van de kinderen Israels, naar hun dagreizen, uit de woestijn Sin, op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te Rafidim. Daar nu was geen water voor het volk om te drinken.

2 Toen twistte het volk met Mozes, en zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken! Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE?

3 Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van dorst deed sterven?

4 Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen.

5 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Ga heen voor het aangezicht des volks, en neem met u uit de oudsten van Israel; en neem uw staf in uw hand, waarmede gij de rivier sloegt, en ga heen.

6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israel.

7 En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meriba, om de twist der kinderen Israels, en omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet?

8 Toen kwam Amalek en streed tegen Israel in Rafidim.

9 Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op de hoogte des heuvels staan, en de staf Gods zal in mijn hand zijn.

10 Jozua nu deed, als Mozes hem gezegd had, strijdende tegen Amalek; doch Mozes, Aaron en Hur klommen op de hoogte des heuvels.

11 En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israel de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste.

12 Doch de handen van Mozes werden zwaar; daarom namen zij een steen, en legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aaron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze, en ander op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de zon onderging.

13 Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, door de scherpte des zwaards.

14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel.

15 En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde deszelfs naam: De HEERE is mijn Banier!

16 En hij zeide: Dewijl de hand op den troon des HEEREN is, zo zal de oorlog des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht!

   

Из произведений Сведенборга

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5356

Изучить этот эпизод

  
/ 10837  
  

5356. In het land van mijn verdrukking; dat dit betekent waar hij verzoekingen heeft geleden, staat vast uit de betekenis van het land, hier het land van Egypte, te weten het natuurlijke, waarover de nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301;

en uit de betekenis van de verdrukking, namelijk de verzoeking, nr. 1846; daaruit blijkt dat met in het land van mijn verdrukking wordt aangeduid in het natuurlijke, waar hij verzoekingen heeft geleden en dus dat daar het ware vanuit het goede werd vermenigvuldigd; omdat die vruchtmaking of vermenigvuldiging van het ware vanuit het goede vooral door verzoekingen plaatsvindt, werd het daarom zo gezegd. Dat die vruchtmaking vooral door verzoekingen plaatsvindt, heeft deze oorzaken dat de verzoekingen de liefde van zich en van de wereld verwijderen, dus de boze dingen; zijn deze verwijderd, dan vloeit de aandoening van het goede en het ware in uit de Heer, zie nr. 5354.

De verzoekingen geven ook het hoedanige van het bemerken van het goede en het ware, door de tegenovergestelde dingen die de boze geesten dan ingieten; vanuit die bemerkte tegenovergestelden worden de verhoudingen verkregen, waar vanuit elke hoedanigheid is; niemand immers weet wat het goede is, tenzij hij ook weet wat het niet-goede is, noch wat het ware is, tenzij hij weet wat het niet-ware is. De verzoekingen bevestigen ook de goede en de ware dingen; de mens immers strijdt dan tegen de boze en de valse dingen en door te overwinnen komt hij in een sterker bevestigende; bovendien worden ook door de verzoekingen de boze en de valse dingen getemd, zodat die niet meer durven oprijzen; zo worden dus de boze dingen met de valse dingen naar de zijden geworpen en hangen daar, maar slap, naar beneden; de goede dingen echter met de ware dingen zijn in het midden en volgens de ijver van de aandoening worden zij omhoog geheven, dus tot de hemel naar de Heer, uit Wie de opheffing is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl