Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7543

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

7543. In uw knechten en in uw volk; dat dit betekent in alle en de afzonderlijke dingen, staat vast uit de betekenis van de knechten en het volk, namelijk allen en de afzonderlijken, dus alle en de afzonderlijke dingen, waarover nr. 7396.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2930

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

2930. Dat de woorden ‘is het met uw ziel’ betekenen, indien het van harte vanuit de aandiening van het ware is, blijkt uit de betekenis van de ziel in de innerlijke zin. In het Woord wordt hier en daar gezegd ‘uit het hart en uit de ziel’ of ‘uit het ganse hart en uit de ganse ziel’ en daarmee wordt aangeduid, dat het is uit de gehele wil en uit het gehele verstand. Dat de mens twee vermogens heeft, namelijk wil en verstand, kan eenieder bekend zijn; en ook dat de wil een van het verstand gescheiden vermogen is, want wij kunnen het goede en ware verstaan, maar toch het boze en valse willen; vanaf het begin was de mens zo geschapen, dat wil en verstand bij hem één zouden uitmaken, zodat hij niet anders zou denken dan willen, noch anders willen dan denken; een dergelijke staat is er bij de hemelsen en zo was het in de hemelse Kerk, die Mens of Adam werd genoemd. Maar bij de geestelijken of in de geestelijke Kerk is het ene vermogen van het andere gescheiden, namelijk dat van het verstand van dat van de wil en de mens wordt door de Heer naar dat deel, namelijk het verstandelijke hervormd en daarin wordt een nieuwe wil en een nieuw verstand gevormd, nrs. 863, 875, 895, 897, 927, 928, 1023, 1044, 2256. Het is de nieuwe wil daar, die van de Heer is, die hart wordt genoemd en het is het nieuwe verstand, dat ziel wordt genoemd en wanneer gezegd wordt ‘uit het ganse hart en uit de ganse ziel’ wordt daarmee aangeduid: uit geheel de wil en uit geheel het verstand. Dit is het wat wordt aangeduid door hart en ziel, bij Mozes:

‘Gij zult Jehovah, uw God, liefhebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met al uw krachten’, (Deuteronomium 6:5).

Bij dezelfde:

‘Nu dan, o Israël, wat eist Jehovah, uw God, van u, dan Jehovah, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te gaan en Hem lief te hebben, en Jehovah, uw God, te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel’, (Deuteronomium 10:12; 11:13).

Bij dezelfde:

‘Te dezen dage gebiedt u Jehovah, uw God, deze inzettingen en gerichten te doen; en gij zult dezelve houden en doen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel’, (Deuteronomium 26:16). In het Boek Koningen:

‘David zei tot Salomo: Jehovah zal Zijn woord bevestigen, dat Hij over mij gesproken heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om voor Mij in waarheid te wandelen, met hun ganse hart en met hun ganse ziel, zo zal geen man, zei Hij, u afgesneden worden van over de troon Israëls’, (1 Koningen 2:4).

Bij Mattheüs:

‘Gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en in geheel uw ziel’, (Mattheüs 22;37:0; Markus 12:29, 30). Hetzelfde wordt ook gezegd van Jehovah of de Heer, omdat vandaar de aandoening van het goede – die van de wil is – en de aandoening van het ware – die van het verstand is – bij de mens van de Kerk komt; zoals bij Samuël:

‘Ik zal Mij een getrouwe priester verwekken, gelijk als in Mijn hart en in Mijn ziel is’, (1 Samuël 2:35);

en bij Jeremia:

‘Ik zal Mij over hen verblijden, om hun goed te doen, en Ik zal hen in waarheid in dit land planten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel’, (Jeremia 32:41). Ook betekent de ziel soms elders in het Woord de aandoening van het ware, zoals bij Jesaja:

‘Met mijn ziel heb ik u begeerd in de nacht, ook met mijn geest in het midden van mij, heb ik u vroeg gezocht, want gelijk als uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid’, (Jesaja 26:9) waar de ziel voor de aandoening van het ware staat, de geest voor de aandoening van het goede; dat de gerichten betrekking hebben op de waarheden en de gerechtigheid op het goede, zie nr. 2235.

Bij dezelfde:

‘Een dwaas spreekt dwaasheid, om de hongerige ziel ledig te maken en de dorstige ziel drank te doen ontbreken’, (Jesaja 32:6);

de hongerige ziel voor het verlangen tot het goede, welke ziel de dwaas ledig maakt; de ziel dorstig naar drank voor het verlangen tot het ware, welke ziel de dwaas gebrek laat lijden.

Bij Jeremia:

‘Hun ziel zal zijn als een gewaterde hof en Ik zal de vermoeide ziel bewateren en alle treurige ziel vervullen’, (Jeremia 31:12, 25);

ziel voor de aandoening van het ware en goede.

Bij dezelfde:

‘Al haar volk zucht, brood zoekende; zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven om de ziel te verkwikken. De trooster die mijn ziel zou verkwikken, is verre van mij; mijn zonen zijn verlaten. Zij zochten spijze voor zich, opdat zij hun ziel mochten verkwikken’, (Klaagliederen 1:11, 16, 19);

de ziel staat voor het leven van de aandoening van het goede en ware; de spijs voor wijsheid en inzicht. Er wordt gezegd, dat de ziel de aandoening van het ware uit het hart betekent, want er bestaan aandoeningen van het ware, die niet uit het hart zijn, zoals die welke uit de eigenliefde of de liefde tot voorrang voortkomen, uit de liefde tot de wereld en tot winstbejag, uit de liefde tot verdienste; hier vandaan komen eveneens aandoeningen van het ware voort, maar deze zijn niet echt; zij zijn uit de wil van het vlees, niet uit het hart wat uit het hart is, is uit de Heer. Bovendien betekent de ziel in het Woord in alomvattende zin alle leven, zie de nrs. 1000, 1005, 1040, 1742; want in de alomvattende zin is de ziel datgene, waaruit iets anders Is en Leeft; dus de ‘ziel van het lichaam’ is zijn geest, want van daaruit leeft het lichaam; maar de ‘ziel van de geest’ is zijn nog innerlijker leven, waaruit hij wijs is en verstaat.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 927

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

927. Dat de woorden ‘Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken, om des mensen wil’, betekenen, dat de mens zich niet meer zo zou afwenden, zoals de mens uit het nageslacht van de Oudste Kerk, dit blijkt uit hetgeen eerder gezegd is omtrent het nageslacht van de Oudste Kerk; dat vervloeken in de innerlijke zin betekent zich afwenden, zie men hierboven, nrs. 223 en 245. Hoe het met dit en met het volgende gesteld is, namelijk dat de mens zich niet meer zo zou afwenden als de mens van de Oudste Kerk, en dat hij zich niet meer zo zou kunnen verderven, kan ook blijken uit hetgeen eerder gezegd is omtrent het nageslacht van de Oudste Kerk, dat te gronde ging, en omtrent de nieuwe Kerk, Noach geheten, namelijk dat de mens van de Oudste Kerk van dien aard was, dat wil en verstand bij hem één gemoed uitmaakten, of dat bij hem de liefde was ingeplant in het deel van zijn wil, en zo dus tevens in het geloof, dat het andere of het verstandelijke deel van zijn gemoed vulde. Vandaar kwam het, dat door overerving, bij hun nakomelingen hun wil en verstand één uitmaakten. Toen dan ook de eigenliefde en de waanzinnige begeerten daarvan het deel van hun wil begonnen in te nemen, waarin tevoren de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste woonden, werd niet alleen het deel van de wil of de wil geheel en al verdorven, maar tevens ook het verstandelijk deel of het verstand, en dit des te meer, daar het nageslacht valsheden in de begeerten dompelde, en zij daardoor Nefilim werden. Vandaar werden zij toen van dien aard, dat zij niet meer hersteld konden worden, want beide delen van hun gemoed of het gehele gemoed was verwoest. Maar daar het door de Heer voorzien was, werd er ook in voorzien, dat de mens weer opgericht zou worden, en wel hierdoor, dat de mens hervormd kon worden, en wedergeboren met betrekking tot het andere of het verstandelijk deel van zijn gemoed, en hem een nieuwe wil kon worden ingeplant, welke het geweten is, door middel waarvan de Heer met het goede van de liefde of van de naastenliefde, en het ware van het geloof zou kunnen werken. Aldus is de mens, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, weer hersteld. Dit is het wat in dit vers wordt aangeduid door:

‘Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van het mensenhart is boos van zijn jeugd aan’, en: Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan gelijk als Ik gedaan heb.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl