Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7542

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

7542. In uw hart; dat dit betekent in het binnenste, staat vast uit de betekenis van het hart, namelijk dat wat van de wil is, dus dat wat van de liefde is, nrs. 2930, 3313, 3888, 3889; dus dat wat van het leven zelf is, want de liefde maakt, omdat zij van de wil is, het leven zelf; vandaar komt het dat met het hart het binnenste wordt aangeduid.

Het binnenste bij de goeden is de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste; het binnenste bij de bozen echter is de liefde van zich of de eigenliefde en de liefde van de wereld; het is dit binnenste dat hier wordt verstaan; de dingen die rondom het binnenste zijn en als het ware de omtrekken samenstellen, zijn de boosheden met de valsheden die begunstigen; en deze zijn in die orde gesteld waarin zij begunstigen.

In het andere leven worden deze dingen afgewikkeld volgens de orde waarin zij geschikt zijn; eerst gaan de dingen voort die de laatste omtrekken innemen, daarna die welke de meer innerlijke innemen en tenslotte wordt het binnenste geopenbaard; vandaar komt het, dat de mens in het andere leven verscheidene staten doorloopt en dat de bozen bij graden geleidelijk de plagen binnengaan, voordat zij in de hel worden geworpen, volgens datgene wat eerder is gezegd.

Het binnenste waartoe zij tenslotte geraken, is de hel zelf bij hen, want het is het boze zelf dat van hun liefde was geweest, dus het einddoel ter wille waarvan zij alles hadden bedreven en dat zij in de wereld het diepst van binnen hadden verborgen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2930

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

2930. Dat de woorden ‘is het met uw ziel’ betekenen, indien het van harte vanuit de aandiening van het ware is, blijkt uit de betekenis van de ziel in de innerlijke zin. In het Woord wordt hier en daar gezegd ‘uit het hart en uit de ziel’ of ‘uit het ganse hart en uit de ganse ziel’ en daarmee wordt aangeduid, dat het is uit de gehele wil en uit het gehele verstand. Dat de mens twee vermogens heeft, namelijk wil en verstand, kan eenieder bekend zijn; en ook dat de wil een van het verstand gescheiden vermogen is, want wij kunnen het goede en ware verstaan, maar toch het boze en valse willen; vanaf het begin was de mens zo geschapen, dat wil en verstand bij hem één zouden uitmaken, zodat hij niet anders zou denken dan willen, noch anders willen dan denken; een dergelijke staat is er bij de hemelsen en zo was het in de hemelse Kerk, die Mens of Adam werd genoemd. Maar bij de geestelijken of in de geestelijke Kerk is het ene vermogen van het andere gescheiden, namelijk dat van het verstand van dat van de wil en de mens wordt door de Heer naar dat deel, namelijk het verstandelijke hervormd en daarin wordt een nieuwe wil en een nieuw verstand gevormd, nrs. 863, 875, 895, 897, 927, 928, 1023, 1044, 2256. Het is de nieuwe wil daar, die van de Heer is, die hart wordt genoemd en het is het nieuwe verstand, dat ziel wordt genoemd en wanneer gezegd wordt ‘uit het ganse hart en uit de ganse ziel’ wordt daarmee aangeduid: uit geheel de wil en uit geheel het verstand. Dit is het wat wordt aangeduid door hart en ziel, bij Mozes:

‘Gij zult Jehovah, uw God, liefhebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met al uw krachten’, (Deuteronomium 6:5).

Bij dezelfde:

‘Nu dan, o Israël, wat eist Jehovah, uw God, van u, dan Jehovah, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te gaan en Hem lief te hebben, en Jehovah, uw God, te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel’, (Deuteronomium 10:12; 11:13).

Bij dezelfde:

‘Te dezen dage gebiedt u Jehovah, uw God, deze inzettingen en gerichten te doen; en gij zult dezelve houden en doen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel’, (Deuteronomium 26:16). In het Boek Koningen:

‘David zei tot Salomo: Jehovah zal Zijn woord bevestigen, dat Hij over mij gesproken heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om voor Mij in waarheid te wandelen, met hun ganse hart en met hun ganse ziel, zo zal geen man, zei Hij, u afgesneden worden van over de troon Israëls’, (1 Koningen 2:4).

Bij Mattheüs:

‘Gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en in geheel uw ziel’, (Mattheüs 22;37:0; Markus 12:29, 30). Hetzelfde wordt ook gezegd van Jehovah of de Heer, omdat vandaar de aandoening van het goede – die van de wil is – en de aandoening van het ware – die van het verstand is – bij de mens van de Kerk komt; zoals bij Samuël:

‘Ik zal Mij een getrouwe priester verwekken, gelijk als in Mijn hart en in Mijn ziel is’, (1 Samuël 2:35);

en bij Jeremia:

‘Ik zal Mij over hen verblijden, om hun goed te doen, en Ik zal hen in waarheid in dit land planten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel’, (Jeremia 32:41). Ook betekent de ziel soms elders in het Woord de aandoening van het ware, zoals bij Jesaja:

‘Met mijn ziel heb ik u begeerd in de nacht, ook met mijn geest in het midden van mij, heb ik u vroeg gezocht, want gelijk als uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid’, (Jesaja 26:9) waar de ziel voor de aandoening van het ware staat, de geest voor de aandoening van het goede; dat de gerichten betrekking hebben op de waarheden en de gerechtigheid op het goede, zie nr. 2235.

Bij dezelfde:

‘Een dwaas spreekt dwaasheid, om de hongerige ziel ledig te maken en de dorstige ziel drank te doen ontbreken’, (Jesaja 32:6);

de hongerige ziel voor het verlangen tot het goede, welke ziel de dwaas ledig maakt; de ziel dorstig naar drank voor het verlangen tot het ware, welke ziel de dwaas gebrek laat lijden.

Bij Jeremia:

‘Hun ziel zal zijn als een gewaterde hof en Ik zal de vermoeide ziel bewateren en alle treurige ziel vervullen’, (Jeremia 31:12, 25);

ziel voor de aandoening van het ware en goede.

Bij dezelfde:

‘Al haar volk zucht, brood zoekende; zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven om de ziel te verkwikken. De trooster die mijn ziel zou verkwikken, is verre van mij; mijn zonen zijn verlaten. Zij zochten spijze voor zich, opdat zij hun ziel mochten verkwikken’, (Klaagliederen 1:11, 16, 19);

de ziel staat voor het leven van de aandoening van het goede en ware; de spijs voor wijsheid en inzicht. Er wordt gezegd, dat de ziel de aandoening van het ware uit het hart betekent, want er bestaan aandoeningen van het ware, die niet uit het hart zijn, zoals die welke uit de eigenliefde of de liefde tot voorrang voortkomen, uit de liefde tot de wereld en tot winstbejag, uit de liefde tot verdienste; hier vandaan komen eveneens aandoeningen van het ware voort, maar deze zijn niet echt; zij zijn uit de wil van het vlees, niet uit het hart wat uit het hart is, is uit de Heer. Bovendien betekent de ziel in het Woord in alomvattende zin alle leven, zie de nrs. 1000, 1005, 1040, 1742; want in de alomvattende zin is de ziel datgene, waaruit iets anders Is en Leeft; dus de ‘ziel van het lichaam’ is zijn geest, want van daaruit leeft het lichaam; maar de ‘ziel van de geest’ is zijn nog innerlijker leven, waaruit hij wijs is en verstaat.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

A Bíblia

 

Mattheüs 22

Estude

   

1 En Jezus, antwoordende, sprak tot hen wederom door gelijkenissen, zeggende:

2 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had;

3 En zond zijn dienstknechten uit, om de genoden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen.

4 Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt den genoden: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft.

5 Maar zij, zulks niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap.

6 En de anderen grepen zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden hen.

7 Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken.

8 Toen zeide hij tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet waardig.

9 Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.

10 En dezelve dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden, beiden kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten.

11 En als de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed;

12 En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde.

13 Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.

14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

15 Toen gingen de Farizeen heen, en hielden te zamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in Zijn rede.

16 En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de Herodianen, zeggende: Meester! wij weten, dat Gij waarachtig zijt, en de weg Gods in der waarheid leert, en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan;

17 Zeg ons dan: wat dunkt U? Is het geoorloofd, den keizer schatting te geven of niet?

18 Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide:

19 Gij geveinsden, wat verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. En zij brachten Hem een penning.

20 En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld en het opschrift?

21 Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.

22 En zij, dit horende, verwonderden zich, en Hem verlatende, zijn zij weggegaan.

23 Te dienzelfden dage kwamen tot Hem de Sadduceen, die zeggen, dat er geen opstanding is, en vraagden Hem,

24 Zeggende: Meester! Mozes heeft gezegd: Indien iemand sterft, geen kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen, en zijn broeder zaad verwekken.

25 Nu waren er bij ons zeven broeders; en de eerste, een vrouw getrouwd hebbende, stierf; en dewijl hij geen zaad had, zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder.

26 Desgelijks ook de tweede, en de derde, tot de zevende toe.

27 Ten laatste na allen, is ook de vrouw gestorven.

28 In de opstanding dan, wiens vrouw zal zij wezen van die zeven, want zij hebben ze allen gehad?

29 Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods.

30 Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in de hemel.

31 En wat aangaat de opstanding der doden, hebt gij niet gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar zegt:

32 Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs! God is niet een God der doden, maar der levenden.

33 En de scharen, dit horende, werden verslagen over Zijn leer.

34 En de Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij de Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd.

35 En een uit hen, zijnde een Wetgeleerde, heeft gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende:

36 Meester! welk is het grote gebod in de wet?

37 En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.

38 Dit is het eerste en het grote gebod.

39 En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven.

40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.

41 Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,

42 En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon.

43 Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in de Geest, zijn Heere? zeggende:

44 De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.

45 Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon?

46 En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen.