Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3863

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

3863. Omdat zij zei: Daar Jehovah heeft gezien; dat dit in de hoogste zin ‘het vooruitzien’ betekent, in de binnenste zin het geloof, in de innerlijke zin het verstand en in de uiterlijke zin het gezicht, hier het geloof uit de Heer, staat vast uit de betekenis van zien, waarover hierna. Uit hetgeen vooraf werd gezegd kan vaststaan dat de twaalf stammen die naar de twaalf zonen van Jakob zijn genoemd, alle dingen van het ware en het goede, of van het geloof en de liefde hebben betekend, dus alle dingen van de Kerk en elke stam een bepaald universele, dus de twaalf stammen de twaalf universele dingen die alle en de afzonderlijke dingen van de Kerk zijn en in de universele zin alle dingen die van het rijk van de Heer zijn en in zich samenvatten en onder zich besloten houden; het universele dat Ruben aanduidt, is het geloof; dat dit, namelijk het geloof, het eerste universele is, komt daarvandaan, dat de mens wanneer hij wederverwekt of een Kerk wordt, eerst de dingen die van het geloof zijn, dat wil zeggen, die van het geestelijk ware zijn, zal leren en zich daarvan doordrenken, want door de leer van het geloof of van het ware wordt hij binnengeleid; de mens is immers zodanig, dat hij vanuit zichzelf niet weet wat het hemels goede is, maar hij zal dit leren vanuit de leer, die de ‘leer van het geloof’ wordt genoemd; alle leer van het geloof beoogt het leven als doel en omdat zij het leven beoogt, beoogt zij het goede, want het goede is het leven.

Bij de Ouden was het een geschilpunt wat het eerstgeborene van de Kerk is: het ware dat van het geloof is, dan wel het goede dat van de liefde is; zij die zeiden dat het ware dat van het geloof is, het eerstgeborene is, concludeerden vanuit de uiterlijke schijn en stelden dit als het eerstgeborene vast, omdat dit het eerst wordt geleerd en geleerd moet worden en omdat de mens door dit tot het goede wordt binnengeleid; maar zij wisten niet dat het goede het wezenlijk eerstgeborene is en dat het uit de Heer door de innerlijke mens wordt ingeboezemd opdat het het ware dat door het uiterlijke wordt binnengeleid, tot zich zal nemen en opnemen en dat in het goede het leven uit de Heer is en dat er in het ware geen leven is dan alleen dat wat door het goede is, dus dat het goede de ziel van het ware is en zich het ware toe-eigent en zich daarmee bekleedt; daaruit kan vaststaan, dat volgens de uiterlijke schijn het ware op de eerste plaats is en dus alsof dit het eerstgeborene is, wanneer de mens wordt wederverwekt, hoewel het goede wezenlijk op de eerste plaats en het eerstgeborene is en het ook wordt wanneer de mens is wederverwekt; dat dit zo is, zie de nrs. 3539, 3548, 3556, 3563, , 3570, 3576, 3603, 3701. Omdat in dit hoofdstuk en in de voorafgaande over de wederverwekking van het natuurlijke wordt gehandeld en hier over de eerste staat ervan, namelijk die van de inleiding door het ware tot het goede, werd daarom de eerste zoon van Jakob, Ruben, genoemd naar ‘Jehovah ziet’, wat in de innerlijke zin het geloof uit de Heer betekent. Het geloof in zich beschouwd, is het geloof met het verstand en een geloof met de wil; het ware dat van het geloof is, met het weten en verstaan, wordt het geloof met het verstand genoemd, maar het ware dat het geloof is, met het willen, wordt het geloof met de wil genoemd; het is het eerstgenoemde, namelijk het geloof met het verstand, dat door Ruben wordt aangeduid, het laatstgenoemde echter, namelijk het geloof met de wil, is het dat door Simeon wordt aangeduid; dat het geloof met het verstand of het verstaan van het ware, voorafgaat aan het geloof met de wil of het willen van het ware, kan eenieder duidelijk zijn, want wat de mens onbekend is, zoals het hemelse goede, daarvan moet hij eerst weten dat het er is en begrijpen wat het is, voordat hij het kan willen. Dat zien in de uiterlijke zin het gezicht betekent, is zonder verklaring duidelijk; dat zien in de innerlijke zin het verstand betekent, kan ook duidelijk zijn, want het gezicht van de innerlijke mens is niets anders dan het verstand, daarom wordt ook in de gewone spreektaal het verstand een innerlijk gezicht genoemd en met betrekking daartoe van licht gesproken zoals met betrekking tot het uiterlijk gezicht en het wordt het verstandelijk licht genoemd. Dat zien in de innerlijke zin het geloof uit de Heer is, staat hieruit vast, dat het innerlijk verstand geen andere objecten heeft dan die van het ware en het goede zijn, want deze zijn van het geloof; dat innerlijk verstand of innerlijk gezicht, dat de ware dingen die van het geloof zijn, voor objecten heeft, openbaart zich niet zo als het verstand, dat de ware dingen die van het burgerlijk en zedelijk leven zijn, voor objecten heeft; de oorzaak hiervan is dat het binnenin is en in het licht van de hemel en dit licht in het duister is zolang de mens in het licht van de wereld is; maar toch onthult het zich bij diegenen die zijn wederverwekt, vooral door het geweten. Dat zien in de hoogste zin het vooruitzien is, kan duidelijk zijn, want het inzicht waarvan met betrekking tot de Heer wordt gesproken, is een oneindig inzicht, dat niets anders is dan vooruitzien. Dat door zien, waarnaar Ruben werd genoemd, in de innerlijke zin het geloof uit de Heer wordt aangeduid, blijkt uit zeer veel plaatsen in het Woord, waarvan de volgende mogen worden aangevoerd; bij Mozes:

‘Jehovah zei tot Mozes: Maak u een slang en stel ze op een steng; en het zal geschieden, dat al wie gebeten is en dezelve zal zien en hij zal leven; Mozes maakte een slang van koper en stelde ze op een steng; en het geschiedde als een slang een man beet en hij de slang van koper aanzag, hij herleefde’, (Numeri 21:8, 9). Dat de koperen slang de Heer uitbeeldde ten aanzien van het uiterlijk zinlijke of het natuurlijke, zie nr. 197;

dat koper het natuurlijke is, nrs. 425, 1551;

dat het geloof in Hem daarmee werd uitgebeeld dat zij die haar zagen of aanzagen, herleefden, leert de Heer Zelf bij Johannes:

‘Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogde, alzo moet de Zoon des Mensen verhoogd worden, opdat eenieder die in Hem gelooft, niet verga, maar het eeuwige leven zal hebben’, (Johannes 3:14, 15).

Bij Jesaja:

‘De Heer zei: Ga heen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet en ziende ziet en kent niet; maak het hart van dit volk vet en maak zijn oren zwaar en bestrijk zijn ogen, opdat het niet wellicht zal zien met zijn ogen en met zijn oren zal horen en met zijn hart zal verstaan’, (Jesaja 6:9, 10);

dat daar ‘ziende zien en niet kennen’ wil zeggen verstaan wat waar is en toch niet erkennen, is duidelijk; en dat de ogen bestrijken opdat het niet wellicht met zijn ogen zal zien, wil zeggen, het verstand van het ware beroven, en dat dit het geloof in de Heer is, dat hier door zien wordt aangeduid, staat vast uit de woorden van de Heer bij Mattheüs 13:13, 14 en bij Johannes: 12:36, 37, 39 40.

Bij Ezechiël:

‘Zoon des mensen, gij woont in het midden van het huis van wederspannigheid, dewelke ogen hebben om te zien, maar zij zien niet’, (Ezechiël 12:2);

ogen om te zien, maar zij zien niet, staat voor: dat zij de ware dingen die van het geloof zijn, kunnen verstaan maar niet willen en wel vanwege de boze dingen, die het huis van wederspannigheid zijn en deze brengen een leugenachtig licht over de valse dingen en duisternissen over de ware dingen, overeenkomstig het volgende bij Jesaja:

‘Een volk van de wederspannigheid is het, leugenachtige zonen, zonen die niet de wet van Jehovah wilden horen, die zeiden tot de zienden: Ziet niet en tot hen die een visioen hebben: Ziet niet voor ons rechte dingen, spreekt tot ons vleierijen, ziet illusies’, (Jesaja 30:9, 10).

Bij Jesaja:

‘Dit volk, zij die in duisternissen wandelen hebben een groot licht gezien, zij die wonen in het land van de schaduw des doods, over hen heeft een licht uitgestraald’, (Jesaja 9:1);

een groot licht zien, voor de ware dingen die van het geloof zijn, opnemen en geloven; van het hemelse licht wordt gezegd, dat het uitstraalt over hen die in het geloof zijn, want het licht dat in de hemel is, is het Goddelijk ware uit het Goddelijk Goede.

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft over ulieden uitgegoten een geest van slaperigheid en Hij heeft uw ogen toegesloten, de profeten en uw hoofden, de zienden heeft Hij bedekt’, (Jesaja 29:10);

de ogen toesluiten, voor het verstand van het ware; dat het oog het verstand is, zie nr. 2701;

de zienden bedekken, voor hen die de ware dingen van het geloof weten en leren; de profeten werden in de oude tijden zienden genoemd en dat zij diegenen zijn die leren en verder de ware dingen van de leer, zie nr. 2534.

Bij dezelfde:

‘De priester en de profeet dwalen door de sterke drank, zij dwalen onder de zienden, zij waggelen in het gericht’, (Jesaja 28:7);

het gericht waarin zij waggelen is het ware van het geloof, zie nr. 2235.

Bij dezelfde:

‘De ogen der zienden zullen niet toeluiken en de oren der horenden zullen luisteren’, (Jesaja 32:3) evenzo.

Bij dezelfde:

‘Uw ogen zullen schouwen de koning in zijn schoonheid, zij zullen zien het land der verten’, (Jesaja 33:17);

de koning in schoonheid schouwen, voor de ware dingen van het geloof die uit de Heer zijn en deze worden schoon genoemd uit het goede; het land der verten zien, voor het goede van de liefde; dat de koning het ware van het geloof is, zie de nrs. 1672, 2015, 2069, 2015, 3009, 3670;

dat schoon wordt gezegd van het goede, nrs. 553, 3080, 3821;

dat het land het goede van de liefde is, nrs. 620, 636, 3368, 3379.

Bij Mattheüs:

‘Gezegend de reinen van hart, want dezen zelf zullen God zien’, (Mattheüs 5:8);

dat God zien is in Hem geloven, dus Hem met het geloof zien, is duidelijk, want zij die in het geloof zijn, zien God vanuit het geloof, want God is in het geloof en God is dat in het geloof wat waarlijk geloof is.

Bij dezelfde:

‘Indien uw oog u ergert, ruk het uit, het is u beter, eenogig tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende in de gehenna des vuurs gezonden te worden’, (Mattheüs 18:9);

dat hier het oog niet een oog is, noch dat het moet worden uitgerukt, is duidelijk, want dit ergert niet, maar het verstand van het ware, dat hier het oog is, nr. 2701;

dat het beter is de ware dingen van het geloof niet te weten en te begrijpen, dan ze te weten en te begrijpen en toch een leven van het boze te leven, wordt daarmee aangeduid, dat het beter is eenogig tot het leven in te gaan dan twee ogen hebbende in de gehenna des vuurs gezonden te worden.

Bij dezelfde:

‘Uw ogen zijn gezegend, omdat zij zien en uw oren omdat zij horen: voorwaar zeg Ik u, dat vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien de dingen welke gij ziet, maar hebben niet gezien’, (Mattheüs 13:13-17; Johannes 12:40);

zien voor die dingen weten en verstaan die van het geloof in de Heer zijn, dus voor het geloof; want niet vanwege het feit, dat zij de Heer zagen en Zijn wonderen zagen, waren zij gezegend, maar dat zij geloofden, zoals kan vaststaan uit deze woorden bij Johannes:

‘Ik heb u gezegd, dat gij Mij ook gezien hebt en gij gelooft niet; dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft, opdat eenieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, het eeuwige leven zal hebben; niet dat iemand de Vader gezien heeft, dan die bij de Vader is; deze heeft de Vader gezien; voorwaar, voorwaar zeg Ik u, die in Mij gelooft heeft het eeuwige leven’, (Johannes 6:36, 40, 46, 47);

zien en niet geloven, voor de ware dingen van het geloof weten en niet opnemen; zien en geloven voor, ze weten en opnemen; dat niemand de Vader heeft gezien dan die bij de Vader is, voor dat het Goddelijk Goede niet erkend kan worden dan door het Goddelijk Ware; dat de Vader het Goddelijk Goede is en de Zoon het Goddelijk Ware, zie nr. 3704;

vandaar is de innerlijke zin dat niemand het hemels goede kan hebben tenzij hij de Heer erkent. Evenzo bij dezelfde:

‘Niemand heeft ooit God gezien, de Eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard’, (Johannes 1:18). En bij dezelfde:

‘Jezus zei: Die Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft; Ik ben het licht, in de wereld gekomen, opdat eenieder die in Mij gelooft, in de duisternis niet zal blijven’, (Johannes 12:45, 46);

daar wordt het duidelijk gezegd dat ‘zien’ is geloven of geloof hebben. En bij dezelfde:

‘Jezus zei: Indien gijlieden Mij gekend hebt, zo hebt gij ook Mijn Vader gekend en van nu aan hebt gij Hem gekend en hebt Hem gezien; die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’, (Johannes 14:7, 9).

Bij dezelfde:

‘De Geest der Waarheid kan de wereld niet opnemen, want zij ziet hem niet, noch kent zij hem; Ik zal u geen wezen laten, Ik kom tot u; nog een weinig en de wereld zal Mij niet meer zien; maar gij zult Mij zien, omdat Ik leef zult ook gij leven’, (Johannes 14:17-19);

zien voor geloof hebben, want alleen door het geloof wordt de Heer gezien, het geloof is immers het oog van de liefde, want uit de liefde door het geloof wordt de Heer gezien; de liefde is het leven van het geloof en daarom wordt er gezegd: Gij zult Mij zien; omdat Ik leef zult ook gij leven.

Bij dezelfde:

‘Jezus zei: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen die niet zien, zien mogen, maar die zien, blind worden; de farizeeën zeiden: Zijn wij dan ook blind. Jezus zei tot hen: Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben; maar nu gij zegt, wij zien, zo blijft dan uw zonde’, (Johannes 9:39-41);

zij die zien, voor hen die menen dat zij verstandiger zijn dan de overigen en van dezen wordt gezegd, dat zij blind zullen worden, dat wil zeggen, niet het geloof zullen aannemen; dat niet zien of blind zijn wordt gezegd met betrekking tot hen die in de valse dingen zijn en ook met betrekking tot hen die in onwetendheid zijn, zie nr. 2383.

Bij Lukas:

‘U is het gegeven, de mysteriën van het koninkrijk Gods te kennen, de overigen echter in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet horen’, (Lukas 8:10) Bij dezelfde:

‘Ik zeg u er zijn sommigen van degenen die hier staan, die de dood niet zullen smaken, totdat zij het koninkrijk Gods zullen gezien hebben’, (Lukas 9:27; Markus 9:1);

het koninkrijk Gods zien, voor geloven.

Bij dezelfde:

‘Jezus zei tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren een der dagen van de Zoon des Mensen te zien, maar gij zult niet zien’, (Lukas 17:22) daar over de voleinding der eeuw of over de laatste tijd van de Kerk, wanneer er niet langer enig geloof is.

Bij dezelfde:

‘Het geschiedde als Jezus met hen aanzat, het brood nemende zegende Hij en brekende gaf Hij hun en hun ogen werden geopend en zij kenden Hem’, (Lukas 24:30, 31), waardoor werd aangeduid dat de Heer door het goede verschijnt, niet echter door het ware zonder het goede, want het brood is het goede van de liefde, nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3478, 3735, 3813;

uit deze en verscheidene andere plaatsen staat vast dat zien in de innerlijke zin is, het geloof uit de Heer, want er bestaat geen ander geloof dat geloof is, dan dat wat uit de Heer is; dit ook stelt de mens in staat te zien, dat wil zeggen, geloven; het geloof echter uit zich of uit het eigene uit de mens, is niet geloof, want dit doet valse dingen als ware en ware dingen als valse zien en mocht het ware dingen als ware dingen doen zien, dan nog ziet hij niet, omdat hij niet gelooft, want hij ziet zichzelf daarin en niet de Heer. Dat zien is geloof hebben in de Heer, blijkt duidelijk uit wat meermalen over het licht van de hemel werd gezegd, dat namelijk het licht van de hemel, omdat het uit de Heer is, inzicht en wijsheid met zich meebrengt en dus zo het geloof in Hem, want het geloof in de Heer is van binnen in het inzicht en de wijsheid en daarom kan zien vanuit dat licht, zoals dit bij de engelen gebeurt, niets anders betekenen dan het geloof in de Heer; de Heer is ook zelf in dat licht, omdat het uit Hem voortgaat; dat licht is het ook dat schijnt in het geweten van hen die geloof in Hem hebben, hoewel de mens dit niet weet zolang hij in het lichaam leeft, want dan verduistert het licht van de wereld dat licht.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Arcana Coelestia # 6557

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

6557. 'And Joseph's brothers saw that their father had died' means the things which had become alienated from truth and good, and a discernment that the Church had been restored to life. This is clear from the meaning of 'seeing' as understanding and discerning, dealt with in 2150, 2325, 2807, 3764, 3863, 4403-4421, 4567, 4723, 5400; from the representation of the sons of Jacob, to whom 'Joseph's brothers' refers here, as the things which had become alienated from truth and good (for when they wanted to kill Joseph but sold him, they represented things alienated from truth and good; and the fact that this state is meant here is evident from the words they now use, 'They said, perhaps Joseph will hate us and will fully return to us all the evil with which we repaid him', so that they had a contrary representation at that point); from the meaning of 'having died' as having been restored to life - referring in this instance to the Church - dealt with in 3326, 3498, 3505, 4618, 4621, 6036, 6221; and from the representation of Israel, to whom 'father' refers here, as the Church, dealt with in 4286, 6426. From all this it is evident that 'Joseph's brothers saw that their father had died' means a discernment by the things which had become alienated from truth and good that the Church had been restored to life.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.

Das Obras de Swedenborg

 

Arcana Coelestia # 4286

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

4286. 'And he said, Your name will no longer be called Jacob, but Israel' means the Divine celestial-spiritual at this point, for 'Israel' is the celestial-spiritual man within the natural, and so is the natural man, whereas the celestial[- spiritual] man proper - that is, the rational man - is 'Joseph'. This becomes clear from what is said below about Jacob and Israel, and also about Joseph, for one must begin here by stating what the celestial-spiritual is. At the present day within the Church the existence of the spiritual man and the natural man, or the internal man and the external, is indeed well known; but as to what the spiritual or internal man may be, this is not as yet so well known. Still less is it known what the celestial man is and the fact that this is distinct and separate from the spiritual man. And as this is not known it is impossible to know what the celestial-spiritual man is, meant here by 'Israel', and therefore a brief statement about it must be made.

[2] It is well known that there are three heavens - the inmost heaven, the middle heaven, and the ultimate heaven, or what amounts to the same, the third, second, and first heavens. The inmost or third heaven is celestial, the angels there being called celestial because they are governed by love to the Lord and as a consequence are the ones most closely linked to the Lord. And that being so they excel all other angels in wisdom. They are innocent and are for that reason called embodiments of innocence and wisdom. These angels are divided into internal and external, the internal being more celestial than the external. The middle or second heaven is spiritual, the angels there being called spiritual because they are governed by charity towards the neighbour, that is, by mutual love, the nature of which is such that one angel loves another more than himself. And because their nature is such, intelligence is present within them and for that reason they are called embodiments of intelligence. These angels too are divided into internal and external, the internal being more spiritual than the external. But the ultimate or first heaven is also celestial and spiritual, though not in the same degree as the previous ones; for the natural is closely associated with them, and so for that reason they are called celestial-natural and spiritual-natural. They too are governed by mutual love, but they do not love others more than themselves, only as themselves. What governs them is an affection for good and a knowledge of truth. They also are divided into internal and external.

[3] But what the celestial-spiritual is must also be stated briefly. The term celestial-spiritual applies to those who have been called spiritual immediately above and who are in the middle or second heaven. They are given the name celestial because of their mutual love, and spiritual because of their intelligence arising out of this. The internal members of that heaven are represented by Joseph, and also in the Word are actually called 'Joseph', whereas its external members are represented by Israel, and also in the Word are actually called 'Israel'. The former, namely the internal members who are called Joseph, partake of the rational, whereas the external members who are called Israel partake of the natural, for they are half-way between the rational and the natural. These are the reasons why it has been said that 'Israel' is the celestial-spiritual man within the natural man, and so is the natural man, and that 'Joseph' is the celestial-spiritual man proper, which is the rational man. For in the universal sense all good which flows from love and charity is called celestial, and all truth which derives from this and constitutes faith and intelligence is referred to as spiritual.

[4] These things have been stated so that people may know what is meant by 'Israel'. But by 'Israel' the Lord's Divine celestial-spiritual is meant in the highest sense, whereas the Lord's spiritual kingdom in heaven and on earth is meant in the internal sense. The Lord's spiritual kingdom on earth is the Church, which is called the spiritual Church. And as 'Israel' means the Lord's spiritual kingdom, 'Israel' also means the spiritual man, for the Lord's kingdom exists within all who are spiritual, since each is heaven and also the Church in the smallest form these can take, 4279. As for Jacob, in the highest sense he represents the Lord's natural, both His celestial-natural and His spiritual-natural, and in the internal sense the Lord's kingdom as it exists in the ultimate or first heaven, and so also the corresponding area of the Church. Good within the natural is that which is called celestial here, and truth within it that which is called spiritual. From all this one may see what 'Israel' and 'Jacob' mean in the Word, and also why Jacob received the name Israel.

[5] But these ideas that have been stated will inevitably seem obscure, the chief reason being that few people know what the spiritual man is, and scarcely any what the celestial man is, or consequently that there is any difference between the spiritual man and the celestial man. The reason why they do not know is that no clear difference is perceived between good which is the good of love and charity, and truth which is the truth of faith. And the reason why these are not perceived is that genuine charity does not exist any longer. When something is non-existent no perception of it is possible. And a further reason why they are not perceived is that people do not bother very much about the things that have to do with the life after death, and so about those to do with heaven, but much about things to do with life in the body, and so with things which belong to the world. If people did bother about the things that have to do with the life after death, and so about those which have to do with heaven, they would easily grasp all that has been mentioned above, for that which a person loves he absorbs and grasps with ease, but that which he does not love with difficulty.

[6] The fact that 'Jacob' has one meaning and 'Israel' another is quite evident from the Word, for in its historical sections, and in the prophetical ones too, Jacob is used at one point, Israel at another; and sometimes the two names occur in the same verse. From this it becomes clear that there is an internal sense to the Word, and that without that sense this matter could in no way be known. The use of Jacob at one point, Israel at another is clear from the following,

Jacob dwelt in the land of his father's sojournings. These are the generations of Jacob. Joseph was a son of seventeen years. And Israel loved Joseph more than all his sons. Genesis 37:1-3.

Here Jacob is first called 'Jacob' and immediately after that 'Israel' - Israel being used when Joseph is referred to. Elsewhere,

Jacob saw that there was grain in Egypt; Jacob said to his sons . . . And the sons of Israel came to buy in the midst of others who came. Genesis 42:1, 5.

And after this,

They went up out of Egypt and came to the land of Canaan, to Jacob their father. When they told him all Joseph's words which he had spoken to them the spirit of Jacob their father revived. And Israel said, Enough; Joseph my son is still alive. Genesis 45:25, 27-28.

Then,

And Israel set out and all that he had. God spoke to Israel in visions in the night and said, Jacob, Jacob. And he said, Behold, here I am. And Jacob rose up from Beersheba; and the sons of Israel carried away 1 Jacob their father. Genesis 46:1-2, 5.

And in the same chapter,

These are the names of the sons of Israel who came into Egypt, Jacob and his sons. Genesis 46:8.

Further on,

Joseph brought in Jacob his father and placed him before Pharaoh. Pharaoh said to Jacob . . . and Jacob said to Pharaoh . . . Genesis 47:7-10.

And in the same chapter,

And Israel dwelt in the land of Goshen. And Jacob lived in the land of Egypt seventeen years. And Israel's days drew near when he must die; he called his son Joseph. Genesis 47:27-29.

Yet again,

And someone reported to Jacob and said, Behold, your son Joseph has come to you, and Israel found some strength in himself and sat up on his bed. And Jacob said to Joseph, God Shaddai appeared to me in Luz. Genesis 48:2-3.

The name Israel is again used in the same chapter in verses 8, 10, 11, 13, 14, 20-21. And finally,

Jacob called his sons and said, Gather together, and hear, O sons of Jacob; and hearken to Israel your father. And when Jacob had finished commanding his sons . . . Genesis 49:1-2, 33.

From all these places it becomes clear that Jacob is called Jacob at one point, Israel at another, thus that Jacob has one meaning, Israel another, that is, one thing is meant when he is called Jacob, another when he is called Israel. They also make it quite clear that this arcanum can in no way be known except from the internal sense.

[7] What 'Jacob' means however, and what 'Israel', has been stated above. In general 'Jacob' in the Word means the external aspect of the Church and 'Israel' the internal, for every Church has an external aspect and it has an internal one, that is, it is internal and also external. And because that which constitutes the Church is meant by 'Jacob' and by 'Israel' and because the Church in its entirety originates in the Lord, both Jacob and Israel therefore mean the Lord in the highest sense - 'Jacob' the Lord's Divine natural, 'Israel' His Divine spiritual. Consequently the external aspect of the Lord's kingdom and of His Church is meant by 'Jacob' and the internal by 'Israel', as becomes additionally clear from the following places in which again each name is used in its own sense. In the prophecy uttered by Jacob, who by then was Israel,

By the hands of the Mighty One of Jacob; from there is the Shepherd, the Stone of Israel. Genesis 49:24.

In Isaiah,

Hear, O Jacob My servant, and Israel whom I have chosen. Fear not, O My servant Jacob, and Jeshurun whom I have chosen. I will pour out My spirit upon your seed, and My blessing upon your sons. This one will say, I am Jehovah's, and another will call himself by the name of Jacob: and he will write with his hand, Jehovah's, and surname himself by the name of Israel. Isaiah 44:1-3, 5.

Here 'Jacob' and 'Israel' plainly stand for the Lord, while Jacob or Israel's 'seed' and 'sons' stand for those whose faith is in Him. In Balaam's prophecy in Moses,

Who will count the dust of Jacob, and its number together with a fourth part of Israel? Numbers 23:10.

And again,

There is no divination against Jacob, nor enchantments against Israel. At that time it will be said to Jacob and to Israel, What has God done? Numbers 23:23.

Further still,

How fine are your tabernacles, O Jacob; your dwelling-places, O Israel. Numbers 24:5.

And again,

A star will arise out of Jacob, and a sceptre out of Israel. Numbers 24:17.

In Isaiah,

My glory will I not give to another. Hearken to me, O Jacob, and O Israel whom I called: I am the same; I am the first; I am also the last. Isaiah 48:11-12.

In the same prophet,

Those who are to come Jacob will cause to take root. Israel will blossom and flower, and the face of the earth will be filled with produce. Isaiah 27:6.

In Jeremiah,

Do not fear, O My servant Jacob, and do not be dismayed, O Israel, for behold, I have saved you from afar. Jeremiah 30:9-10.

In Micah,

I will surely gather Jacob, all of you, I will surely assemble the remnant of Israel, I will put them together, like the sheep of Bozrah. Micah 2:12.

[8] The reason why Jacob received the name Israel is clear from the actual words used when he was given it, which are these,

Your name will no longer be called Jacob, but Israel, for as a prince you have contended with God and with men, and have prevailed.

Israel in the original language means 'one contending as a prince with God', and these words mean in the internal sense that he overcame in the conflicts that accompany temptations; for it was through temptations and the conflicts which take place in temptations 2 that the Lord made His Human Divine, 1737, 1813, and elsewhere. And it is temptations and victories in temptations that make the spiritual man. This is why Jacob first received the name Israel after his wrestling - 'wrestling' meaning to undergo temptation, see 4274. It is well known that the Church, or the member of the Christian Church, calls itself Israel, but no one in the Church is an Israel except the one who has become a spiritual man through temptations. The name itself also implies the same. A subsequent confirmation of the fact that Jacob was to be called Israel was also given to him, as is clear from the following words further on,

And God appeared again to Jacob when coming from Paddan Aram, and blessed him; and God said to him, Your name is Jacob; your name will no longer be called Jacob, but Israel will be your name. And He called his name Israel. Genesis 35:9-10.

The reason for this confirmation will be discussed below.

Notas de rodapé:

1. i.e. in a cart

2. Or, reading what Swedenborg had in his rough draft for it was through temptations and victories in temptations

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.