Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #44

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

44. Dat de Goddelijke Liefde van dien aard is, kent men aan haar sfeer die het heelal doordringt en eenieder overeenkomstig zijn staat aandoet. Zij doet voornamelijk de ouders aan en daardoor komt het, dat zij hun kinderen, die buiten hen zijn, teder liefhebben, dat zij één met hen willen zijn, en dat zij van zich uit hen gelukkig willen maken. Deze sfeer van Goddelijke Liefde doet niet alleen de goeden aan, maar ook de bozen, en niet alleen de mensen maar ook de beesten en vogels van elke soort. Waaraan denkt een moeder wanneer zij haar kind gebaard heeft, anders dan zich daarmee als het ware te verenigen en het welzijn te bevorderen; waaraan een vogel, wanneer die zijn jongen uit de eieren heeft uitgebroed, anders, dan ze onder zijn vleugels te koesteren, en door hun bekjes voedsel in hun keeltjes te brengen. Dat ook slangen en adders hun kroost liefhebben, is bekend. Deze universele sfeer doet in het bijzonder diegenen aan die deze Liefde van God in zich opnemen; het zijn diegenen, die in God geloven en de naaste liefhebben; de naastenliefde bij hen is het beeld van die liefde. Ook de vriendschap tussen niet goeden bootst deze liefde na; want de vriend geeft aan zijn tafel de vriend de beste stukken, kust hem, pakt en drukt zijn hand en biedt hem nuttige diensten aan. De sympathieën en het streven naar verbinding van hen, die gelijkaardig en gelijksoortig zijn, ontlenen aan niets anders hun oorsprong. Deze zelfde sfeer werkt ook in de onbezielde dingen, zoals in bomen en kruiden, maar door middel van de zon van de wereld, en door haar warmte en licht; want de warmte dringt van buiten in hen, verbindt zich met hen, en maakt dat zij uitlopen, bloeien en vruchtdragen, wat de plaats inneemt van de gelukzaligheid in de bezielde dingen. Dit doet deze warmte, aangezien zij overeenstemt met de geestelijke warmte, die de liefde is. Uitbeeldingen van de werking van deze liefde vindt men ook in de verschillende subjecten van het delfstoffenrijk; de typische kenmerken daarvan openbaren zich in de verheffing van die delfstoffen tot nutten en daardoor tot kostbaarheden.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

De Bijbel

 

Johannes 17

Studie

   

1 Dit heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke.

2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve.

3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt.

4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen;

5 En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.

6 Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren Uw, en Gij hebt Mij dezelve gegeven; en zij hebben Uw woord bewaard.

7 Nu hebben zij bekend, dat alles, wat Gij Mij gegeven hebt, van U is.

8 Want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend, dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt.

9 Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uw.

10 En al het Mijne is Uw, en het Uwe is Mijn; en Ik ben in hen verheerlijkt.

11 En Ik ben niet meer in de wereld, maar deze zijn in de wereld, en Ik kome tot U, Heilige Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij een zijn, gelijk als Wij.

12 Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik ze in Uw Naam. Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde.

13 Maar nu kom Ik tot U, en spreek dit in de wereld, opdat zij Mijn blijdschap vervuld mogen hebben in zichzelven.

14 Ik heb hun Uw woord gegeven; en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben.

15 Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze.

16 Zij zijn niet van de wereld, gelijkerwijs Ik van de wereld niet ben.

17 Heilig ze in Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.

18 Gelijkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik hen ook in de wereld gezonden.

19 En Ik heilige Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.

20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen.

21 Opdat zij allen een zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons een zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.

22 En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij een zijn, gelijk als Wij Een zijn;

23 Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in een, en opdat de wereld bekenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.

24 Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld.

25 Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar Ik heb U gekend, en dezen hebben bekend, dat Gij Mij gezonden hebt.

26 En Ik heb hun Uw Naam bekend gemaakt, en zal Hem bekend maken; opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij, en Ik in hen.