Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #374

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

374. 1. De naastenliefde is wel willen, en de goede werken

zijn wel doen vanuit wel willen. De naastenliefde en de werken zijn van elkaar onderscheiden als wil en handeling, en als de aandoening van het gemoed en de werking van het lichaam; bijgevolg ook als de innerlijke mens en de uitwendige, en deze verhouden zich tot elkaar als oorzaak en uitwerking, aangezien de oorzaken van alle dingen in de innerlijke mens gevormd worden, en alle uitwerkingen daaruit in de uitwendige mens plaatsvinden. Daarom is de naastenliefde, omdat die tot de innerlijke mens behoort, wel willen, en zijn de werken omdat die tot de uitwendige mens behoren.wel doen vanuit wel willen. Maar toch is er een oneindige verscheidenheid tussen het wel willen van de een en het wel willen van de ander, want al datgene wat door de een ten gunste van de ander wordt gedaan, wordt geacht of schijnt voort te vloeien uit wel willen of uit welwillendheid; toch weet men niet of de weldaden uit naastenliefde voortvloeien, nog minder uit welke naastenliefde, de echte of de onechte. Deze oneindige verscheidenheid tussen het wel willen van de een en van de ander, ontleent haar oorsprong aan het einddoel, de bedoeling en het daaruit voortvloeiende voornemen; deze liggen binnen in de wil om goed te handelen verborgen. De hoedanigheid van elke wil komt daarvandaan; en de wil zoekt in het verstand de middelen en de manieren om zijn einddoelen te bereiken, en dit zijn de uitwerkingen, en daarin stelt hij zich in het licht om niet alleen de redenen te zien, maar ook de gelegenheden wanneer en hoe hij zich in daden zal bepalen en zo zijn uitwerkingen voortbrengen, die de werken zijn; en tevens brengt de wil zich in het verstand in de macht tot handelen. Hieruit volgt, dat de werken naar het wezen tot de wil, naar de vorm tot het verstand, en naar de werkelijkheid tot het lichaam behoren; op deze wijze daalt de naastenliefde in de goede werken neer. Dit kan toegelicht worden door de vergelijking met een boom. De mens zelf is naar al zijn dingen genomen als een boom, waarvan het zaad als het ware het einddoel, de bedoeling en het voornemen om vrucht voort te brengen verborgen zijn. In dit opzicht stemt het zaad overeen met de wil bij de mens, waarin zoals gezegd, deze drie dingen zijn. Daarna spruit het zaad uit zijn innerlijke dingen tevoorschijn uit de aarde en bekleedt zich met takken, twijgen en bladeren, en bereidt zichzelf aldus de middelen tot de einddoelen, die de vruchten zijn; hierin stemt de boom overeen met het verstand bij de mens, en tenslotte wanneer de tijd komt en de gelegenheid tot bepaling daar is, bloeit de boom en brengt vruchten voort; hierin stemt de boom overeen met de goede werken bij de mens. Dat de vruchten naar het wezen ervan tot het zaad, naar de vorm tot twijgen en bladeren, en naar de werkelijkheid tot het hout van de boom behoren, is duidelijk. Dit kan ook toegelicht worden door de vergelijking met een tempel. De mens is een tempel Gods, volgens Paulus: ‘Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!’, (1 Corinthiër 3:16-17); ‘Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn’, (2 Corinthiërs 6:16);

‘In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij meegebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest’, (Efeziërs 2:21-22).

Einddoel, bedoeling en voornemen zijn het heil en het eeuwige leven voor de mens als tempel van God. Hierin is overeenstemming met de wil, waarin deze drie dingen zijn; daarna neemt hij de leerstellige dingen van het geloof en van de naastenliefde in zich op uit de ouders, leermeesters en predikers, en wanneer hij over zijn eigen oordeel beschikt uit het Woord en uit de leerstellige boeken, welke dingen alle middelen tot het einddoel zijn; hierin is overeenstemming met het verstand. Tenslotte vindt de bepaling in nutten plaats overeenkomstig de leerstellige dingen als middelen, en deze geschiedt door de handelingen van het lichaam, die goede werken worden genoemd. Zo brengt het einddoel door de bemiddelende oorzaken de uitwerkingen voort, die naar het wezen tot het einddoel behoren, naar de vorm tot de leerstellige dingen van de Kerk en naar de werkelijkheid tot de nutten; zo wordt dus de mens een tempel Gods.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #643

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

643. Dat het de toerekening van het goede en het boze is, die in het Woord daar waar zij wordt genoemd, bedoeld wordt, blijkt uit talloze plaatsen daar, die weliswaar eerder ten dele werden aangehaald, maar opdat het voor eenieder zeker wordt, dat er geen andere toerekening bestaat, zullen ook hier enige plaatsen uit het Woord worden aangevoerd. Deze zijn de volgende: De Zoon des Mensen zal komen, en alsdan zal hij eenieder vergelden naar zijn daden’, (Mattheüs 16:27);

‘Zij die de goedheden hebben gedaan, zullen uitgaan tot de opstanding van het leven, maar zij die de boosheden gedaan hebben, tot de opstanding van het gericht’, (Johannes 5:29);

‘Het Boek werd geopend, dat des levens is, en allen werden geoordeeld naar hun werken’, (Apocalyps 20:12-13);

Ziet, Ik kom haastiglijk, en Mijn loon is met Mij, om eenieder te geven naar zijn werk’, (Apocalyps 22:12); ‘Ik zal bezoeken naar zijn wegen, zijn werken zal Ik hem vergelden’, (Hosea 4:9; Zacharia 1:6; Jeremia 25:14; 32:19);

‘In de dag van Zijn toorn en van Zijn gerecht oordeel zal God eenieder vergelden naar zijn werken’, (Romeinen 2:5-6);

‘Wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat eenieder de dingen zal wegdragen, die door het lichaam zijn gedaan, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij boos’, (2 Corinthen 5:10). Er bestond geen andere wet van toerekening in het begin van de Kerk, en er zal geen andere bestaan aan haar einde. Dat er geen andere bestond in het begin van de Kerk, blijkt uit Adam en zijn echtgenote, namelijk dat zij verdoemd werden, aangezien zij kwaad hadden gedaan door te eten van de boom der kennis van het goede en het boze, (Genesis 2; 3). Dat er eveneens geen andere bestaan zal aan het einde van de Kerk, blijkt uit deze woorden van de Heer: ‘Wanneer de Zoon des Mensen komen zal in de heerlijkheid van Zijn Vader, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid; en Hij zal tot de schapen aan Zijn rechterhand zeggen: Komt, gij gezegenden, en bezit als erfenis het koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging van de wereld; want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen; Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. Maar tot de bokken aan Zijn linkerhand zei Hij, omdat zij de goedheden niet gedaan hadden: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is’, (Mattheüs 25:31 e.v.). Hieruit kan eenieder met open ogen zien, dat er een toekenning van het goede en het boze is, en dat er ook een toekenning van het geloof is, komt omdat de naastenliefde die tot het goede behoort, en het geloof dat tot het ware behoort, tezamen zijn in de goede werken; en dat, wanneer zij niet tezamen zijn, de werken niet goed zijn, zie de artikelen nrs. 373-377 hiervoor. Daarom zegt Jacobus: ‘Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken gerechtvaardigd, als hij zijn zoon geofferd heeft op het altaar; ziet gij niet, dat het geloof samengewerkt heeft met de werken, en uit de werken het geloof als volmaakt erkend is; en de Schrift is vervuld is geworden, die zegt: ‘Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend’, (Brieven 2:21, 22, 23)

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.