Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #344

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

344. Het ‘zijn’ van het geloof van de Nieuwe Kerk is:

1. Vertrouwen in de Heer God Zaligmaker Jezus Christus.

2. Het vertrouwen, dat hij die wčl leeft en op juiste wijze gelooft, uit Hem wordt behouden.

Het ‘wezen’ van het geloof van de Nieuwe Kerk is de waarheid uit het Woord.

Het ‘bestaan’ van het geloof van de Nieuwe Kerk is:

(1) Het geestelijk gezicht.

(2) Het samenstemmen van de waarheden.

(3) De overtuiging.

(4) De in het gemoed gegrifte erkenning.

De staten van het geloof van de Nieuwe Kerk zijn:

(1). Het kinderlijk geloof, het opgroeiend geloof en het volwassen geloof.

(2). Het geloof van het echte ware en het geloof van de schijnbaarheden van het ware.

(3). Het geloof van het geheugen, het geloof van de rede en het geloof door verlichting.

(4). Het natuurlijk geloof, het geestelijk geloof en het hemels geloof.

(5). Het levende geloof en het wonder-geloof.

(6). Het vrije geloof en het gedwongen geloof.

De vorm zelf van het geloof van de Nieuwe Kerk in de algemene en in de bijzondere vorm, zie men boven in nrs. 2 en 3.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #356

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

356. I. Dat de mens zichzelf geloof kan verwerven, werd boven in de derde paragraaf vanaf nrs. 343-348 aangetoond, en wel daarmee, dat het geloof in zijn wezen waarheid is, en de waarheden uit het Woord door eenieder verworven kunnen worden, en dat voorzoveel iemand ze voor zichzelf verwerft, en ze liefheeft, hij zichzelf in het geloof inwijdt. Hieraan dient nog toegevoegd te worden, dat wanneer de mens zichzelf niet het geloof zou kunnen verwerven, alle dingen die in het Woord over het geloof geboden worden, ijdel zouden zijn, want men leest daar: ‘dat het de wil van de Vader is, dat men in de Zoon gelooft, en dat wie in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft; en dat wie niet gelooft, het leven niet zien zal’. Men leest ook, ‘dat Jezus de Trooster zal zenden, die de wereld van zonde zal overtuigen, omdat zij niet in Mij geloven’, behalve tal van andere plaatsen, die boven in nrs. 337, 338 werden aangevoerd. Bovendien dat alle apostelen het geloof gepredikt hebben, en wel het geloof in de Heer God Zaligmaker Jezus Christus. Waartoe zouden al deze dingen dienen, als de mens met afhangende handen bleef staan als een standbeeld voorzien van beweegbare ledematen, en de invloeiing afwachtte, en dat dan de ledematen, zonder dat die zich geschikt konden maken om de invloeiing op te nemen, van binnen werden opgewekt tot iets, wat niet tot het geloof behoort? Want de huidige orthodoxie in dat deel van de christelijke wereld, dat van de rooms-katholieken gescheiden is, leert als volgt: ‘de mens is ten aanzien van het goede volslagen verdorven en dood, zodat in de natuur van de mens na de val vóór de wederverwekking ook zelfs niet een vonkje van geestelijke krachten overgebleven of nog aanwezig is, waardoor hij uit zichzelf kan worden voorbereid tot de genade van God, of de aangeboden genade aanvatten, of uit zichzelf en door zichzelf voor Zijn genade in aanmerking komen, of, in geestelijke dingen verstaan, geloven, omhelzen, denken, willen, beginnen, voltooien, handelen, werken, samenwerken, of zich aan de genade aanpassen of zich daartoe geschikt maken, of iets bijdragen tot de bekering in haar geheel of voor de helft, of voor het allerkleinste deel. En dat de mens in geestelijke dingen, welke het heil van de ziel beogen, is gelijk de zoutpilaar van de vrouw van Loth, en gelijk aan een van leven verstoken klomp of steen, die het gebruik van ogen, mond of van enig zintuig missen. Dat hij nochtans de macht heeft, zich te verplaatsen, of de uitwendige ledematen te besturen, naar openbare vergaderingen te gaan, en het Woord en het Evangelie kan horen’. Deze leringen staan in het boek van de evangelische kerk, de Formula Concordiae genaamd, blz. 656, 658, 661, 662, 663, 671, 672, 673 van de Leipziger uitgave van het jaar 1756, op welk boek, en dus op welk geloof, de priesters zweren, wanneer zij ingewijd worden. Een dergelijk geloof hebben de hervormden. Maar wie, die rede en godsdienst heeft, zal deze dingen niet als onzinnig en belachelijk uitfluiten? Want hij zal tegen zichzelf zeggen: als dat zo was, waartoe zou dan het Woord, waartoe de godsdienst, waartoe het priesterschap, en waartoe de prediking anders dienen dan tot iets zinledigs of tot lege klanken? Zeg dergelijke dingen tegen een met oordeel begiftigde heiden, die u bekeren wilt, namelijk dat hij van dien aard is ten aanzien van de bekering en het geloof; zou hij niet naar het christendom zien als iemand die naar een leeg vat kijkt; want neem van een mens alle macht weg om als uit zichzelf te geloven, wat is hij dan anders? Maar deze dingen zullen in een helderder licht worden gesteld in het hoofdstuk over ‘de Vrije keuze’.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.