Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #2

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

2. Het geloof van de Nieuwe Hemel en van de Nieuwe Kerk in zijn universele vorm is dit: dat de Heer uit het eeuwige, die Jehovah is, in de wereld is gekomen om de hellen te onderwerpen en om Zijn Menselijke te verheerlijken; en dat zonder dit geen sterveling behouden had kunnen worden, en dat diegenen behouden worden die in Hem geloven. Er wordt gezegd ‘in de universele vorm’. Want dit is het universele van het geloof; en het universele van het geloof is, dat wat in alle dingen en in de afzonderlijke dingen zijn moet. Het universele van het geloof is, dat God één is, in Wezen en in Persoon, in wie de Goddelijke Drievuldigheid is, en dat de Heer God Zaligmaker Jezus Christus deze God is. Het universele van het geloof is, dat geen sterveling behouden had kunnen worden, wanneer de Heer niet in de wereld was gekomen. Het universele van het geloof is, dat Hij in de wereld is gekomen om de hel uit de mens te verwijderen, en dat Hij deze verwijderde door worstelingen ertegen en overwinningen erop. Zo heeft hij deze onderworpen en in de orde gesteld en onder Zijn gehoorzaamheid gebracht. Het universele van het geloof is dat Hij in de wereld is gekomen om Zijn Menselijke, dat Hij in de wereld aannam, te verheerlijken, dat wil zeggen, te verenigen met het Goddelijke, waaruit het voortkwam. Op deze wijze houdt Hij tot in het eeuwige de hel in de orde en onder Zijn gehoorzaamheid. Aangezien dit niet anders kon plaatsvinden dan door in Zijn Menselijke verzoekingen toe te laten tot aan de laatste van die verzoekingen toe, en deze laatste het lijden aan het kruis was, zo heeft Hij dit ondergaan. Dit zijn de universele dingen van het geloof over de Heer.

Het universele van het geloof van de zijde van de mens is, dat hij gelooft in de Heer; want door in Hem te geloven ontstaat er verbinding met Hem en daardoor behoud. In Hem geloven wil zeggen: vertrouwen hebben dat Hij behoudt; en aangezien alleen diegene vertrouwen kan hebben, die goed leeft, wordt ook dit onder in Hem geloven verstaan. Dit zegt de Heer ook bij Johannes:

‘Dit is de wil van de Vader, dat eenieder die in de Zoon gelooft, het eeuwige leven zal hebben’, (Johannes 6:40);

en elders:

‘Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon niet gelooft, die zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem’, (Johannes 3:36).

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #121

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

121. 3. De Heer heeft zo dus niet alleen de mensen maar ook de engelen verlost. Dit volgt uit wat in het voorafgaande artikel werd gezegd, namelijk dat de engelen zonder de verlossing uit de Heer evenmin hadden kunnen voortbestaan. Aan de bovengenoemde oorzaken voegen zich nog de volgende toe:

1. De hellen waren ten tijde van de eerste komst van de Heer dermate toegenomen, dat zij de gehele geestenwereld vulden, die in het midden is tussen hemel en hel, en op deze wijze niet alleen die hemel, die de laatste wordt genoemd, in verwarring brachten, maar ook de middelste hemel aanvielen en die zij op duizend manieren bestookten, en die de vernietiging tegemoet gegaan zou zijn, indien de Heer niet had ondersteund. Een dergelijke aanval van de hellen wordt verstaan onder de in het land van Schinear gebouwde toren, waarvan het hoofd tot aan de hemel reiken zou en waarbij het streven van de bouwers verhinderd werd door de verwarring van de lippen, terwijl zij zelf verstrooid werden; deze stad werd Babel genoemd, (Genesis 11:1-9). Wat daar onder de toren en onder de verwarring van de lippen wordt verstaan, is verklaard in het werk ‘Hemelse Verborgenheden’, uitgegeven in Londen. De oorzaak waarom de hellen tot zo'n hoogte oprezen, was deze: dat in de tijd waarop de Heer in de wereld kwam, het gehele aardrijk zich door afgoderij en magie geheel en al van God vervreemd had, en de Kerk, die bij de zonen Israëls en tenslotte bij de Joden bestond, volledig vernietigd was door de vervalsing en verkrachting van het Woord; al deze mensen kwamen na hun dood in de geestenwereld, waar hun aantal zozeer toenam en vermenigvuldigd werd, dat zij van daar niet anders dan door de nederdaling van God zelf, en toen door de kracht van Zijn Goddelijke arm verdreven konden worden. Hoe dit geschied is, is beschreven in het werkje over ‘het Laatste Oordeel’, uitgegeven in Londen in het jaar 1758. Dit werd uit de Heer volbracht toen Hij in de wereld was; iets dergelijks werd ook heden ten dage uit de Heer gedaan, aangezien, zoals boven gezegd werd, heden ten dage Zijn tweede komst plaatsvindt, die overal in de Openbaring en bij Mattheüs, Marcus, Lucas en in de handelingen der Apostelen en elders voorzegd werd: ‘Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen Zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld?’, (Mattheüs 24:3, 30);

‘En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen, op de wolken met grote macht en heerlijkheid’, (Marcus 13:26);

‘En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen, op een wolk met grote macht en heerlijkheid’, (Lucas 21:27);

‘Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen’, (Handelingen 1:11).

Het onderscheid bestaat hierin, dat bij Zijn eerste komst de hellen zozeer waren toegenomen door afgodendienaren, de magiërs en de vervalsers van het Woord, en bij Zijn tweede komst door de zogenaamde christenen, zowel door hen die het naturalisme [atheďsme] hadden opgezogen, als door hen die het Woord vervalst hadden door de bevestigingen van hun fabelachtig geloof ten aanzien van Goddelijke personen uit het eeuwige en over het lijden van de Heer, namelijk dat het de verlossing zelf is geweest; want deze zijn het, die onder de draak en zijn twee beesten in de (Openbaring hoofdstuk 12 en 13), worden verstaan. De tweede reden, waarom de Heer ook de engelen verloste, is deze, dat niet alleen ieder mens maar ook iedere engel uit de Heer van het boze wordt afgehouden en in het goede wordt gehouden; want niemand, noch engel, noch mens, is uit zichzelf in het goede, maar al het goede is uit de Heer. Wanneer daarom de voetenbank van de engelen, die voor hen in de geestenwereld is, is weggetrokken, is het met hen gedaan zoals met iemand die op een troon zit, wanneer daarvan het voetstuk wordt weggenomen. Dat de engelen niet rein zijn voor God, blijkt uit de profetische gedeelten van het Woord, alsmede uit Job; verder ook hier uit dat er niet enige engel bestaat die niet vroeger mens is geweest. Hierdoor wordt datgene bevestigd, wat gezegd is in ‘Het Geloof van de Nieuwe Hemel en van de Nieuwe Kerk in de algemene en in de afzonderlijke Vorm’, aan het begin van dit werk, namelijk: ‘dat de Heer in de wereld is gekomen, om de hel van de mens te verwijderen, en dat Hij die verwijderde door worstelingen ertegen en door overwinningen erop. Zo heeft Hij de hel onderworpen en tot gehoorzaamheid aan Hem gebracht’. Voorts door het volgende aldaar, ‘dat Jehovah God neerdaalde en het Menselijke aannam, ten einde alle dingen die in de hemel, en alle dingen die in de Kerk waren, in de orde te brengen, aangezien toen de macht van de duivel, dat wil zeggen, van de hel, heerste over de macht van de hemel, en op aarde de macht van het boze over de macht van het goede, en dientengevolge een algehele verdoemenis dreigend voor de deur stond. Jehovah God heeft deze in het verschiet liggende verdoemenis door Zijn Menselijke opgeheven, en zo mensen en engelen verlost. Hieruit blijkt duidelijk dat niemand zonder de komst van de Heer behouden had kunnen worden. Evenzo is het heden ten dage zo gesteld; wanneer daarom de Heer niet wederom in de wereld komt, kan evenmin iemand behouden worden’, (zie artikel 2 en 3).

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.