Van Swedenborgs Werken

 

Ware Christelijke Religie #134

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

134. Hieraan zullen de volgende gedenkwaardigheden worden toegevoegd. De eerste: eens ging ik in de wereld der geesten een tempel binnen waar velen vergaderd waren, en die, voordat de preek was begonnen, een discussie hadden over de Verlossing. De tempel was vierkant en had geen vensters in de muren maar een grote opening boven in het midden van het dak. Hierdoor viel het licht uit de hemel naar binnen en gaf zo meer licht als wanneer er vensters aan de zijden waren geweest. En zie, opeens, terwijl ze in dat gesprek waren over de verlossing, bedekte een uit het noorden aandrijvende zwarte wolk de opening. Hierdoor ontstond zo'n duisternis, dat de een de ander niet zag en nauwelijks iemand zijn eigen hand. Terwijl ze hierover versteld stonden, zie, daar spleet de wolk middendoor en door de opening verschenen engelen die uit de hemel waren neergezonden. Dezen verdreven de wolk naar beide zijden, waardoor het in de tempel weer licht werd. Toen zonden de engelen een van hen in de tempel neer, die uit hun naam aan de vergaderden vroeg waarover zij redetwistten, waardoor zo'n donkere wolk kwam opzetten die het licht wegnam en duisternis veroorzaakte. Ze antwoordden dat er gesproken werd over de verzoening, en dat deze door de Zoon Gods was geschied door middel van het lijden aan het kruis. Hij had daardoor het menselijk geslacht verzoend en bevrijd van de verdoemenis en van de eeuwige dood. Hierop zei de neergezonden engel echter: ‘Wat wil dat zeggen, door het lijden aan het kruis?; verklaart waarom u zegt dat het door dit middel was’. Toen kwam een priester naar voren die zei: ‘Ik zal in volgorde uitleggen wat wij weten en geloven, namelijk, dat God, vertoornd op het menselijk geslacht, dit verdoemd had en van Zijn mildheid uitgesloten, en allen verdoemd en vervloekt had, en tot de hel bestemd. Hij wilde dat Zijn Zoon deze verdoemenis op Zich nam, en dat de Zoon dit inwilligde, en daarom neerdaalde en het Menselijke aannam en Zich liet kruisigen. Zo liet Hij de verdoemenis van het menselijk geslacht op Zich overdragen, want men leest: vervloekt is eenieder die aan het hout van een kruis hangt. Op deze wijze heeft de Zoon de Vader verzoend door Zijn tussenkomst en bemiddeling. Toen heeft de Vader uit liefde voor Zijn Zoon, en bewogen door de ellende, waarin Hij Hem aan het kruis zag, besloten, dat Hij vergeven zou, maar alleen, zo zei Hij, 'aan wie Ik Uw gerechtigheid toereken'. Hen zal ik van zonen van de toorn en de vervloeking maken tot zonen van de genade en de zegen en Ik zal hen rechtvaardigen en zalig maken. De overigen zullen, zoals tevoren besloten is, zonen van de toorn blijven. Dit is ons geloof en deze dingen zijn wat bedoeld wordt met: de gerechtigheid, die God de Vader in ons geloof legt, zodat alleen dit rechtvaardigt en zalig maakt.’ Toen hij dit gehoord had zweeg de engel lange tijd, want hij stond verstomd van verbazing; tenslotte verbrak hij het stilzwijgen en zei: ‘Kan de christelijke wereld in zulke mate krankzinnig zijn, en van de gezonde rede tot dergelijke paradoxale dingen afdwalen, en uit deze tegenstrijdigheden het fundamentele dogma van de zaligmaking halen? Wie kan niet zien dat deze dingen lijnrecht indruisen tegen het goddelijke Wezen Zelf, dat wil zeggen, tegen Zijn Goddelijke Liefde en Wijsheid en tevens tegen Zijn Almacht en Alomtegenwoordigheid? Zo kan geen fatsoenlijke meester tegen zijn dienstknechten en dienstmeisjes handelen, zelfs de wilde dieren en de roofvogels doen dit niet tegen hun jongen. Dit is afschuwelijk. Is het niet tegen Zijn Goddelijk Wezen, de roeping teniet te doen die tot allen en eenieder uit het menselijk geslacht is geschied? Is het niet tegen het goddelijk Wezen, de van eeuwigheid vastgestelde orde te veranderen, die daarin bestaat, dat eenieder volgens zijn leven geoordeeld wordt? Is het niet tegen het Goddelijk Wezen, de liefde en de barmhartigheid enig mens te onthouden en nog meer het gehele menselijke geslacht? Is het niet tegen het Goddelijk Wezen, om als getuige van het lijden van de Zoon tot barmhartigheid te worden teruggebracht, en aangezien de barmhartigheid het wezen van God Zelf is, tot Zijn Wezen te worden teruggebracht? Het is schandelijk om te denken dat Hij uit dat Wezen was uitgegaan, want dat Wezen is Hijzelf van eeuwigheid tot eeuwigheid. Is het niet ook een onmogelijkheid, om in zoiets als uw geloof is, de gerechtigheid van de verlossing, die in zichzelf tot de Goddelijke Almacht behoort, over te brengen en haar aan een mens toe te rekenen en toe te wijzen en die persoon zonder enig ander middel voor rechtvaardig, rein en heilig te verklaren? Is het niet onmogelijk, iemand zijn zonden te vergeven, en iemand te vernieuwen, weder te verwekken en zalig te maken door hem alleen maar gerechtigheid toe te schrijven, en op deze wijze ongerechtigheid in gerechtigheid en vloek in zegen te veranderen? Kan iemand op deze wijze niet de hel in de hemel, en de hemel in de hel veranderen, of de draak in Michaël, en Michaël in de draak, en zo de strijd tussen hen beëindigen? Wat zou er meer nodig zijn, dan aan de een de toerekening van uw geloof te onttrekken en op de ander over te brengen? Op deze wijze moesten wij die in de hemel zijn, tot in eeuwigheid sidderen. Ook behoort het niet tot de rechtvaardigheid en de rechtspraak dat de een de schuld van de ander op zich neemt, en de schuldige onschuldig wordt en de schuld op deze wijze wordt afgewassen. Is dit niet zowel tegen de Goddelijke als tegen de menselijke rechtvaardigheid? De christelijke wereld weet nog niet dat er een orde bestaat, en nog minder wat de Orde is, die God, toen Hij de wereld schiep, tegelijkertijd invoerde. God kan daartegen niet handelen, aangezien Hij dan tegen Zichzelf zou handelen, want God is de Orde Zelf.’ De priester begreep wat de engel gezegd had, omdat de engelen die in de hoogte waren, licht uit de hemel ingoten. Toen zuchtte hij en zei: ‘Wat moeten we doen? Allen prediken, bidden en geloven heden ten dage zo. Iedereen zegt deze woorden: goede Vader, erbarm U over ons en vergeef ons onze zonden, ter wille van het bloed van Uw Zoon, dat Hij voor ons aan het kruis vergoten heeft. En tot Christus: Heer, treed voor ons bemiddelend op, en wij priesters voegen daaraan toe: zend ons de Heilige Geest.’ Toen zei de engel: ‘Ik heb bemerkt dat de priesters uit een oppervlakkig begrip oogzalf bereiden, die ze over de door hun geloof verblinde ogen strijken, of waaruit ze voor zichzelf een soort van pleister maken die ze op de door hun dogma's geslagen wonden leggen. Deze wonden genezen echter niet omdat die chronisch zijn. Ga daarom tot hem die daarginds staat.’ Hij wees met de vinger naar mij en sprak: ‘Hij zal u uit de Heer leren, dat het lijden aan het kruis niet de verlossing was, maar dat het de vereniging was van het Menselijke van de Heer met het Goddelijke van de Vader. De verlossing echter was de onderwerping van de hellen en de ordening van de hemelen. Als deze dingen niet uit de Heer waren volbracht toen Hij in de wereld was, zou er geen heil geweest zijn voor iemand op aarde noch voor iemand in de hemelen. Hij zal u nog verder de wetten van deze Orde leren, die vanaf de tijd van de schepping is ingevoerd en waarnaar men overeenkomstig moet leven om zalig te worden. Zij die overeenkomstig deze orde leven worden geteld onder de verlosten, en worden uitverkorenen genoemd.’ Toen dit gezegd was, werden in de tempel vensters gevormd aan de zijden, waardoor een schijnsel van de vier windstreken invloeide en er verschenen cherubs, die in een stralend licht vlogen. De engel werd tot zijn eigen gezelschap boven de opening opgeheven en we gingen verheugd heen.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

De Bijbel

 

Johannes 10:8-9

Studie

      

8 Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.

9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.

      

De Bijbel

 

Johannes 10:8-9

Studie

      

8 Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.

9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.