Van Swedenborgs Werken

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #248

Bestudeer deze passage

  
/ 325  
  

Tot nu toe bevat deze vertaling passages tot en met #325. Er wordt waarschijnlijk nog aan gewerkt. Als je op de pijl naar links drukt, vind je het laatste nummer dat vertaald is.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8928

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

8928. En Mozes naderde tot de donkerheid waar God was; dat dit betekent niettemin de verbinding van het ware van het geestelijk goede met het Goddelijk Ware, staat vast uit de uitbeelding van Mozes, namelijk het Goddelijk Ware beneden de hemel verbonden met het Goddelijk Ware in de hemel, dus bemiddelend, nrs. 8760, 8787, 8805, dus het ware van het geestelijk goede, want dit is het Goddelijk Ware beneden de hemel, waarin de geestelijke Kerk is, die wordt uitgebeeld door de zonen Israëls; dit ware wordt door Mozes uitgebeeld als hoofd van die Kerk, nr. 7041; uit de betekenis van naderen, dus verbinding, want tot het Goddelijke naderen is ermee verbonden worden; en uit de betekenis van de donkerheid, namelijk het Goddelijk Ware ten opzichte van hen die van de geestelijke Kerk zijn en ook ten opzichte van dat volk waarover Mozes als leider stond; dat het Goddelijk Ware voor al dezen donkerheid is, heeft als oorzaak dat zij niet in enig licht zijn ten aanzien van de Goddelijke waarheden.

Wat betreft degenen die van de geestelijke Kerk zijn, zij geloven dat zij in dat licht zijn; maar zij zijn in het duister, ja zelfs in donkerheid zijn ten aanzien van het Goddelijk Ware, staat hieruit vast dat zij niet uit enige innerlijke doorvatting weten dat wat de Kerk zegt het ware is, maar alleen uit hoofde hiervan dat de Kerk het zo zegt; dit bevestigen zij bij zich, of het nu vals dan wel waar is; en degenen die niet in enige doorvatting is ten aanzien van het Goddelijk Ware, is in donkerheid, of wat hetzelfde is, voor hem is het Goddelijk Ware donkerheid.

Als voorbeeld het volgende: zij die van de geestelijke Kerk zijn, weten niet en willen ook niet weten, dat er enige innerlijke zin van het Woord is; en indien zij het misschien zullen gaan geloven, dan zal dat niet zijn vanuit enige innerlijke doorvatting dat het zo is, maar uit een overreding ergens anders vandaan.

Nog een voorbeeld: zij die van de geestelijke Kerk zijn, zeggen dat het geloof het enige middel voor de zaliging is, ook zonder de naastenliefde en de goedheden ervan; dit geloven zij, omdat de Kerk dit zegt; ook komen zij niet tot het licht van de doorvatting, dat er geen geloof is, dan alleen daar waar de naastenliefde is en dat het ene van het andere is, zoals de echtgenote van de echtgenoot en andersom; en dus dat de naastenliefde het wezenlijke is van de Kerk, omdat zij van het goede is.

Daaruit blijkt eveneens, in welk duistere of in welke donkerheid de geestelijke Kerk is.

En omdat zij in zo’n donkerheid zijn, verdelen zij daarom de Kerk in zovele Kerken als er uiteenlopende leren zijn ten aanzien van de waarheden van het geloof, wat niet zou gebeuren indien zij in het licht waren; hij die immers in het licht is, twijfelt nooit, te minder ontkent hij dat de liefde tot de Heer en de naastenliefde jegens de naaste de wezenlijke dingen van de Kerk zijn en dat daarop alle waarheden die van het Woord zijn, dus die van het geloof zijn, worden gegrondvest.

Eender is het gesteld met het overige dat daarvan afhangt en de waarheden van het geloof worden genoemd, maar dit wordt duidelijker getoond in de nrs. 2708, 2715, 2831, 2849, 2935, 2937, 3241, 3246, 6289, 6427, 6865, 6945, 7233; dat zij die van de geestelijke Kerk zijn, niet tot de eerste drempel van de wijsheid of tot het eerste van het licht komen waarin degenen zijn die van de hemelse Kerk zijn, zie de nrs. 2718, 2833, 6500.

De andere oorzaak dat van Mozes wordt gezegd, dat hij tot de donkerheid binnentrad toen hij tot God naderde, is deze dat Mozes als leider het Israëlitische en het Joodse volk uitbeeldde, dat in zo’n donkerheid ten aanzien van de innerlijke waarheden was, dat het die in het geheel niet wist; het stelde immers het al van de eredienst en al het Goddelijke in uiterlijk dingen; vandaar kwam het dat het Goddelijke voor hen donkerheid was, want het is eenieder bekend dat het Goddelijke nooit in donkerheid is, maar in het licht; het Goddelijke immers is het Licht zelf; dat er van donkerheid wordt gesproken, is daarom met betrekking tot hen die in geen licht zijn, want voor hen verschijnen de Goddelijke waarheden, die het licht van de hemel maken, niet anders; zij worden immers niet geloofd, ja zelfs ontkend; en het Goddelijke verschijnt aan eenieder volgens de hoedanigheid van zijn leven en geloof, dus als licht voor hen die in het licht zijn en als donkerheid voor hen die in de donkerte zijn.

Dat het Israëlitische en Joodse volk zodanig was, zie de nrs. 3479, 3769, 4281, 4293, 4307, 4314, 4316, 4433, 4680, 4825, 4832, 4844, 4847, 4865, 4903, 6304; en dat de Heer op de berg Sinaï aan hen verscheen in rook, in een wolk en in donkerheid, volgens de hoedanigheid van hen, nrs. 1891, 6832, 8814, 8819.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl