56. Al het geschapene is vanuit deze oorsprong zodanig in zijn natuur dat het een opnemende van God is, niet door het ononderbrekende maar door het aangrenzende; door het laatstgenoemde en niet door het eerdergenoemde volgt de mogelijkheid tot verbinding; want het is verenigend omdat het in God uit God geschapen is; en omdat het zo geschapen is, is het een analogie, en door die verbinding is het zoals een beeld Gods in een spiegel.

307. ALLE NUTTEN, DIE DE DOELEN VAN DE SCHEPPING ZIJN, ZIJN IN VORMEN, EN ZIJ NEMEN DE VORMEN AAN VANUIT DE SUBSTANTIES EN DE MATERIES ZOALS DIE OP DE AARDEN ZIJN.

Alle dingen waarover tot nu toe iets is gezegd, zoals de dingen over de Zon, de atmosferen en de aarden, zijn alleen middelen tot doelen. De doelen van de schepping zijn de dingen die uit de Heer als Zon door de atmosferen vanuit de aarden worden voortgebracht en deze doelen worden nutten genoemd. Deze zijn in hun uitbreiding alle dingen van het plantenrijk en alle dingen van het dierenrijk en tenslotte het menselijk geslacht en daar vanuit de engelenhemel. Deze worden nutten genoemd omdat het de opnemende dingen zijn van de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, voorts omdat zij tot God de Schepper schouwen uit wie zij zijn en daardoor Hemzelf verbinden aan Zijn groot werk en door die verbinding maken dat zij uit Hem blijven bestaan zoals zij ontstonden. Gezegd wordt dat zij tot God de Schepper schouwen uit wie zij zijn en Hemzelf aan Zijn groot werk verbinden, maar dit is gezegd vanuit de schijnbaarheid. Er wordt echter verstaan dat God de Schepper maakt dat zij als het ware schouwen en zich verbinden uit zich; maar hoe zij schouwen en daardoor verbinden, zal in wat volgt worden gezegd. Over die dingen is eerder op de bestemde plaats gehandeld, zoals dat de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid niet anders kunnen dan zijn en bestaan in andere uit zich geschapen dingen, n. 47-51. Dat alle dingen in het geschapen heelal de opnemende dingen zijn van de Goddelijke Liefde en Goddelijke Wijsheid, n. 55-60. Dat de nutten van alle dingen die geschapen zijn opklimmen door graden tot de mens en door de mens tot God de Schepper, de aanvang van alles, n. 65-68.