Van Swedenborgs Werken

 

Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #46

Bestudeer deze passage

  
/ 432  
  

46. Vanuit dit alles kan vaststaan hoe zinlijk, dat wil zeggen, vanuit de zinnen van het lichaam, en vanuit de duisternissen ervan in geestelijke dingen, diegenen denken die zeggen dat de natuur uit zichzelf is. Zij denken vanuit het oog en kunnen het niet vanuit het verstand. Het denken vanuit het oog sluit het verstand toe, maar het denken vanuit het verstand opent het oog. Dezen kunnen niet iets denken over het Zijn en Bestaan in zich, en dat dit het Eeuwige, Ongeschapene, en Oneindige is; noch kunnen zij iets denken over het leven tenzij zoals over iets vluchtigs, verdwijnend in het niets; noch anders over de liefde en de wijsheid, en in het geheel niet dat daaruit alle dingen van de natuur zijn. Dat daaruit alle dingen van de natuur zijn, kan ook niet worden gezien tenzij de natuur wordt beschouwd vanuit de nutten in hun reeks en in hun orde, en niet indien zij wordt bezien vanuit enige vormen ervan; deze zijn slechts voorwerpen van het gezicht alleen. Want de nutten zijn alleen vanuit het leven, en de reeks en orde ervan vanuit de wijsheid en liefde; maar de vormen zijn de samenhoudende dingen van de nutten. Daarom, indien alleen de vormen worden beschouwd, kan in de natuur niet iets van het leven worden gezien, te minder iets van de liefde en wijsheid en dus niet iets van God.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #4

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

4. II. De Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid gaan als één voort uit de Heer; dit blijkt eveneens uit die dingen die in de verhandeling over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid zijn aangetoond, vooral hieruit: dat Zijn en Bestaan in de Heer onderscheiden één zijn, n. 14-17.

Dat in de Heer oneindige dingen onderscheiden één zijn, n. 17-22. Dat de Goddelijke Liefde is van de Goddelijke Wijsheid, en de Goddelijke Wijsheid is van de Goddelijke Liefde, n. 34-39.

Dat de liefde zonder het huwelijk met de wijsheid niet iets kan doen, n. 401-403. Dat de liefde niets verricht tenzij in verbinding met de wijsheid, n. 409, 410.

Dat de geestelijke warmte en het geestelijk licht in het voortgaan uit de Heer als Zon één maken, zoals de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid in de Heer één zijn, n. 99-102.

Vanuit die dingen welke in die plaatsen zijn aangetoond, blijkt de waarheid van deze zaak. Maar omdat men niet weet hoe twee onderling onderscheiden dingen één kunnen handelen, zou ik hier willen tonen dat er een éne zonder een vorm niet bestaat, maar dat de vorm zelf dat ene maakt; daarna dat de vorm een des te volmaakter één maakt naarmate de dingen die de vorm binnengaan onderscheiden van de ander zijn, en toch verenigd. Een ene zonder een bepaalde vorm is er niet, maar de vorm zelf maakt het ene. Eenieder die met inspanning van zijn gemoed denkt, kan helder zien dat er een ene zonder vorm niet is, en indien het er is, dat het een vorm is; want al wat bestaat, trekt vanuit de vorm dat wat de hoedanigheid wordt genoemd, en eveneens dat wat het doet kennen, voorts dat wat verandering van staat wordt genoemd, alsmede dat wat het relatieve wordt genoemd, en andere dergelijke dingen. Daarom is dat wat niet in een vorm is, niet geschikt voor enige aandoening, en wat niet van enige aandoening is, is nergens voor geschikt, omdat de vorm zelf al die dingen geeft. En omdat alle dingen die in een vorm zijn, indien de vorm volmaakt is, elkaar wederzijds beschouwen zoals de ene schakel de andere in een keten, volgt daarom dat de vorm zelf het ene maakt en zo het onderwerp, waarover men dan iets kan kennen ten aanzien van: hoedanigheid, staat, aandoening, en zo dus iets gezegd kan worden, volgens de volmaaktheid van de vorm. Zo’n ene is alles wat met de ogen in de wereld wordt geschouwd, en een zodanig ene is eveneens al wat niet met de ogen wordt geschouwd, hetzij het in de innerlijke natuur is, hetzij in de geestelijke wereld. Zo’n ene is de mens, en een zodanig ene is het menselijk gezelschap; en een zodanig ene is de Kerk, voorts de gehele engelenhemel voor de Heer. In één woord, een zodanig ene is het geschapen heelal niet slechts in het samenstelsel, maar ook in elke bijzonderheid. Opdat alle en de afzonderlijke dingen vormen zijn, is het nodig dat Hij die alle dingen heeft geschapen de Vorm zelf is, en dat vanuit de Vorm zelf alle dingen zijn die geschapen zijn in vormen. Dit dus is het wat in de verhandeling over de ‘Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’ is aangetoond: dat de Goddelijke Liefde en Goddelijke wijsheid substantie is en vorm, n. 40-43.

Dat de Goddelijke Liefde en Goddelijke Wijsheid de vorm in zichzelf is, dus het zelf en het enige bestaande ‘Zijn’, n. 44-46.

Dat de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid in de Heer één zijn, n. 14-17, n. 18-22.

En dat zij als één voortgaan uit de Heer, n. 99-102, en elders.

Dat de vorm een des te volmaakter éne maakt naarmate die dingen die de vorm binnengaan, onderscheiden anders zijn, en toch verenigd. Dit valt bezwaarlijk in het verstand tenzij het verheven is, aangezien de schijn is dat de vorm niet anders één kan maken dan door overeenkomsten van gelijkwaardigheid van die dingen die de vorm samenstellen. Over deze zaak heb ik meermalen met de engelen gesproken, die zeiden dat dit een verborgenheid is die hun wijzen klaar doorvatten, maar de minder wijzen duister; maar dat het de waarheid is dat de vorm des te volmaakter is naarmate die dingen welke hem maken, onderscheiden anders zijn, maar toch op afzonderlijke wijze verenigd. Zij bevestigden dit door te verwijzen naar de gezelschappen in de hemelen, die samen genomen de vorm van de hemel samenstellen; en ook door te verwijzen naar de engelen van elk gezelschap, dat eenieder zó vrij is, als hij meer onderscheiden van karakter is, en dat zo naar gelang hij vanuit zich en vanuit zijn aandoening de medegenoten liefheeft, de vorm van het gezelschap volmaakter is. Zij lichtten het ook toe door het huwelijk van het goede en het ware, dat hoe meer onderscheiden twee zij zijn, des te volmaakter éné zij kunnen maken; evenzo de liefde en de vrijheid; en dat het ‘niet duidelijke onderscheid’ het verwarde is, waarvanuit alle onvolmaaktheid van vorm voortspruit. Hoe echter volmaakt onderscheiden dingen worden verenigd en zo één maken, bevestigden zij ook door tal van dingen; vooral door die dingen die in de mens zijn, waar ontelbare dingen zo onderscheiden zijn, en toch verenigd, onderscheiden door de omhulsels, en verenigd door de verbindingen. En dat het evenzo is met de liefde en al haar dingen, en met de wijsheid en al haar dingen, die niet anders worden doorvat dan als een éne. Meer hierover zie men in de verhandeling over de ‘Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, n. 14-22, en in het werk ‘Hemel en Hel’, n. 56 en 289. Dit is aangevoerd omdat het engelenwijsheid bevat.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl