Van Swedenborgs Werken

 

Leer over het Geloof #21

Bestudeer deze passage

  
/ 72  
  

21. Maar iets anders is het om de naaste lief te hebben vanuit het goede of het nut in hem jegens onszelf, en iets anders is het de naaste liefhebben vanuit het goede of het nut in onszelf jegens hem. De naaste liefhebben vanuit het goede of het nut in hem jegens onszelf, kan ook de boze mens, maar de naaste liefhebben vanuit het goede of het nut in onszelf jegens hem, kan niet dan alleen de goede mens, want deze heeft vanuit het goede het goede lief, of vanuit de aandoening van het nut heeft hij het nut lief; het onderscheid tussen beide wordt beschreven door de Heer bij (Mattheüs 5:42-47 e.v.). Door velen wordt gezegd: ik heb hem lief omdat hij mij liefheeft en mij het goede doet; maar toch is hem liefhebben alleen maar daarom, niet innerlijk hem liefhebben, tenzij hij die liefheeft in het goede is, en vanuit zijn goede dit goede van de ander liefheeft; deze is in de naastenliefde, de ander echter in de vriendschap en dit is niet de naastenliefde. Hij die vanuit de naastenliefde de naaste liefheeft, verbindt zich met diens goede en niet met de persoon, tenzij voor zoveel en voor hoelang deze persoon in het goede is. Deze is geestelijk en heeft geestelijk de naaste lief, maar hij die alleen vanuit vriendschap de ander liefheeft, verbindt zich met de persoon en tevens dan met diens boze. Deze kan na de dood, van de persoon die in het boze is, met moeite gescheiden worden; de ander echter kan dit wel. De naastenliefde doet dit door het geloof, omdat het geloof de waarheid is, en de mens die in de naastenliefde is door de waarheid, onderzoekt en ziet, wat geliefd moet worden en hij beschouwt het hoedanige van het nut in het liefhebben en weldoen.

  
/ 72  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

De Bijbel

 

Mattheüs 4

Studie

   

1 Toen werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel.

2 En als Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde Hem ten laatste.

3 En de verzoeker, tot Hem gekomen zijnde, zeide: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze stenen broden worden.

4 Doch Hij, antwoordende, zeide: Er is geschreven: De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat.

5 Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels;

6 En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot.

7 Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.

8 Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld, en hun heerlijkheid;

9 En zeide tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij, nedervallende, mij zult aanbidden.

10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: Den Heere, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.

11 Toen liet de duivel van Hem af; en ziet, de engelen zijn toegekomen, en dienden Hem.

12 Als nu Jezus gehoord had, dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galilea;

13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapernaum, gelegen aan de zee, in de landpale van Zebulon en Nafthali;

14 Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:

15 Het land Zebulon en het land Nafthali aan den weg der zee over de Jordaan, Galilea der volken;

16 Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en dengenen, die zaten in het land en de schaduwe des doods, denzelven is een licht opgegaan.

17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.

18 En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers);

19 En Hij zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken.

20 Zij dan, terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd.

21 En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeus, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.

22 Zij dan, terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd.

23 En Jezus omging geheel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwale onder het volk.

24 En Zijn gerucht ging van daar uit in geheel Syrie; en zij brachten tot Hem allen, die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieken en geraakten; en Hij genas dezelve.

25 En vele scharen volgden Hem na, van Galilea en van Dekapolis, en van Jeruzalem, en van Judea, en van over de Jordaan.