Van Swedenborgs Werken

 

Leer over de Gewijde Schrift #79

Bestudeer deze passage

  
/ 118  
  

79. In vele plaatsen bij de Profeten wordt gehandeld over het verstand van het Woord, waar gehandeld wordt over de Kerk en geleerd dat niet elders de Kerk is dan waar het Woord juist wordt verstaan en dat de Kerk zodanig is als het verstand van het Woord bij hen die in haar zijn. In vele plaatsen bij de Profeten wordt ook beschreven de Kerk bij de Israëlitische en Joodse Kerk, namelijk dat die geheel en al verwoest is en tot ‘geen-Kerk’ is geworden door het feit, dat zij de zin of het verstand van het Woord hebben vervalst, want er is niets anders dat de Kerk vernietigt. Het verstand van het Woord, zowel het ware als het valse, wordt beschreven bij de Profeten met Efraïm, vooral bij Hosea, want met Efraïm in het Woord wordt aangeduid het verstand van het Woord in de Kerk: en omdat het verstand van het Woord de Kerk maakt, wordt daarom Efraïm genoemd: kostbare Zoon, en boreling van verrukkingen, (Jeremia 31:20); Eerstverwekte, (Jeremia 31:9); Sterkte van het hoofd van Jehovah, (Psalm 60:9; 108:9); Machtige, (Zacharia 10:7); Gevuld met de boog, (Zacharia 9:13); en de zonen van Efraïm worden genoemd Gewapenden en Boogschutters, (Psalm 78:9); met de boog wordt aangeduid de leer vanuit het Woord dat strijdt tegen de valse dingen. Daarom ook werd Efraïm verplaatst aan de rechterhand van Israël, en gezegend: voorts in de plaats van Ruben aanvaard, (Genesis 48:5, 11 e.v.). Daarom werd Efraïm tezamen met zijn broeder Menasse, door Mozes in de zegening van de zonen van Israël onder de naam van hun vader Jozef boven de anderen verhoogd, (Deuteronomium 33:13-17). Hoedanig echter de Kerk is, wanneer het verstand van het Woord verloren is gegaan, wordt met Efraïm ook bij de Profeten beschreven, vooral bij Hosea; zoals blijkt uit deze dingen: ‘Israël en Efraïm zullen vallen. Efraïm tot verlatenheid zal hij zijn. Efraïm verdrukt en geschokt in het gericht. Ik zal Efraïm zoals een leeuw zijn; Ik zal roven en heengaan, Ik zal wegvoeren en geen uitreddende’, (Hosea 5:5, 9, 11-12, 13, 14).

‘Wat zal Ik u doen, Efraïm, omdat uw heiligheid, zoals een wolk van het ochtendrood en zoals de dauw van de morgen vallende, is heengegaan’, (Hosea 6:4).

‘Niet zullen zij wonen in het land van Jehovah, wederkeren zal Efraïm naar Egypte, en in Assyrië het onreine eten’, (Hosea 9:3). Het land van Jehova is de Kerk; Egypte is het wetenschappelijke van de natuurlijke mens; Assyrië is de redenering daaruit, en vanuit deze dingen wordt het Woord ten aanzien van het verstand ervan vervalst; daarom wordt gezegd dat Efraïm tot Egypte zal wederkeren en in Assyrië het onreine eten.

‘Efraïm weidende wind, en hij achtervolgt de oostenwind; de gehele dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; een verbond met Assyrië sluit hij, en olie wordt naar Egypte afgevoerd’, (Hosea 12:2). Wind weiden, de oostenwind achtervolgen, en vermenigvuldigen de leugen en de verwoesting, is de ware dingen vervalsen en zo de Kerk verwoesten. Iets eenders wordt ook aangeduid met de hoererij van Efraïm; want de hoererij betekent de vervalsing van het verstand van het Woord, dat wil zeggen, van het echte ware ervan; in deze plaatsen: ‘Ik heb Efraïm gekend, dat hij alleszins heeft gehoereerd en bezoedeld heeft Israël’, (Hosea 5:3).

‘In het huis Israëls zag Ik een schandelijke zaak, daar heeft Efraïm gehoereerd en is Israël bezoedeld’, (Hosea 6:10). Israël is de Kerk zelf en Efraïm is het verstand van het Woord, waarvanuit en volgens welke de Kerk is; daarom wordt gezegd: Efraïm heeft gehoereerd en Israël is bezoedeld. Aangezien de Kerk bij de Joden door vervalsingen van het Woord volledig was vernietigd, wordt daarom van Efraïm gezegd: ‘Geven zal Ik u, o Efraïm, overleveren zal Ik u, o Israël, zoals Adamah, en stellen zal Ik u zoals Zeboïm’, (Hosea 11:8). Omdat nu bij de Profeet Hosea, van het eerste hoofdstuk tot het laatste daar, wordt gehandeld over de vervalsing van het Woord, en over de vernietiging van de Kerk daardoor, en omdat met de hoererij wordt aangeduid de vervalsing van het ware daar, werd daarom die Profeet bevolen, dat hij die staat van de Kerk daarmee zou uitbeelden dat hij zich een hoer tot vrouw zou nemen en uit haar zonen verwekken, (Hosea 1), en opnieuw dat hij een overspelige vrouw zou nemen, (Hosea 3). Deze dingen zijn aangevoerd, opdat vanuit het Woord wordt geweten en bevestigd dat de Kerk zodanig is hoedanig het verstand van het Woord in haar is, voortreffelijk en kostbaar, indien het verstand ervan vanuit echte ware dingen vanuit het Woord is, en verwoest, ja zelfs schandelijk, indien vanuit vervalste dingen. Ter bevestiging, dat met Efraïm het verstand van het Woord wordt aangeduid en in tegengestelde zin hetzelfde maar dan vervalst, en dat daarvandaan de vernietiging van de Kerk is, kunnen de overige plaatsen worden geraadpleegd, waarin over Efraïm wordt gehandeld zoals in: (Hosea 4:17-18; 7:1, 11; 8:9, 11; 9:11-12, 13, 16; 10:11; 11:3; 12:1, 9, 14; 13:1, 12; Jesaja 17:3; 28:1; Jeremia 4:15; 31:6, 18; 50:19; Ezechiël 37:16; 48:5; Obadja 1:9;Zacharia 9:10).

  
/ 118  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Leer over de Gewijde Schrift #114

Bestudeer deze passage

  
/ 118  
  

114. Zonder het Woord zou niemand enige kennis kunnen hebben van God, van de hemel en de hel, van het leven na de dood en te minder van de Heer.

Dit volgt als een algemeen besluit uit alle dingen die tot nu toe gezegd en getoond zijn: zoals dat het Woord is het Goddelijk Ware zelf, artikel 1-4. Dat het Woord het middel is van de verbinding met de engelen van de hemel, zie artikel 62-69. Dat in het Woord overal het huwelijk van de Heer met de Kerk is, en vandaar het huweljk van het goede met het ware, zie artikel 80-89. Dat de Kerk zodanig is, zoals het begrip van het Woord is uit haar, artikel 76-79. dat het Woord ook in de hemelen is en dat de engelen hieruit hun wijsheid hebben, artikel 70-75. Dat er ook geestelijk licht is voor de natiën en volken buiten de Kerk door het Woord, artikel 104-113; en vele andere dingen, waaruit men kan besluiten, dat zonder het Woord niet wie ook geestelijk inzicht geeft, wat daarin bestaat dat hij weet heeft van God, van hemel en hel, van het leven na de dood; en dat hij zonder dit volstrekt niet iets weet over de Heer, over het geloof en de liefde in Hem, en zo dus ook niet iets over de verlossing, waardoor toch het behoud is. De Heer zei dan ook tot de discipelen: ‘Zonder Mij kunt gij niet wat ook doen’, (Johannes 15:5); ‘Niet kan de mens wat ook nemen, tenzij het hem gegeven is vanuit de hemel’, (Johannes 3:27).

  
/ 118  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.