Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #74

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

74. Laten we ons nu richten op enige ervaringen. Dat engelen menselijke gedaantes zijn, heb ik duizenden keren gezien, want ik heb met hen gesproken als mens tot mens, soms met één, soms met een aantal bij elkaar, en ik heb absoluut niets in hun gedaante gezien dat verschilde met die van een mens. Soms heb ik mij erover verwonderd dat zij zo waren. Opdat men niet zou zeggen dat dit een zinsbegoocheling of een hallucinatie was, werd mij toegestaan ze te zien terwijl ik klaar wakker was en in vol beheer van al mijn lichamelijke zintuigen en terwijl ik in een staat van heldere gewaarwording verkeerde. Inderdaad heb ik hun heel vaak verteld dat de mensen in de Christelijke wereld in een dusdanige volslagen onwetendheid verkeren ten opzichte van engelen en geesten, dat zij geloven dat deze een verstand zonder vorm zijn, zelfs pure gedachten, waar zij zich geen voorstelling van konden maken, behalve als van iets vluchtigs met daarin iets levends. Omdat ze hen dus niets menselijks toeschrijven behalve het denkvermogen, geloven ze dat zij niet kunnen zien, omdat ze geen ogen hebben en niet kunnen horen, omdat ze geen oren hebben en niet kunnen spreken, omdat ze geen mond en geen tong hebben.

[2] De reactie van de engelen hierop was dat zij wisten dat velen op aarde dit geloofden en dat het vooral voorkomt bij de geleerden en, wat hen verwonderde, onder de geestelijken. De reden was, zeiden ze, dat de geleerden, de voorlopers, die het eerst een dergelijke voorstelling over engelen en geesten opperden, hun gedachten over deze zaken baseerden op indrukken van de lichamelijke zintuigen van de uiterlijke mens. Zij die echter hier hun denken op baseren en niet op het innerlijke licht en op het algemeen ingeboren denkbeeld, kunnen niet anders dan dergelijke denkbeelden verzinnen. Want de zintuigen van de uiterlijke mens nemen niets anders op dan wat van de natuur komt en niets van wat boven de natuur is, dus helemaal niets van de geestelijke wereld. Van deze voorlopers, als leiders, werden deze verkeerde ideeën over engelen naar anderen verspreid, die niet voor zichzelf dachten maar de ideeën van hun leiders volgden. Zij die eerst hun geloof op de ideeën van anderen baseren en dit naderhand met hun verstand beschouwen, kunnen daar niet gemakkelijk weer van terugkomen en berusten over het algemeen in de bevestiging daarvan.

[3] De engelen zeiden verder dat de simpelen van geloof en hart dit. idee over de engelen niet hebben, maar zich deze voorstellen als mensen van de hemel, omdat zij hetgeen ze uit de hemel ingeplant hebben gekregen, door geleerdheid niet hebben laten uitblussen, zij begrijpen evenmin iets wat geen vorm heeft. Om dezelfde reden worden engelen in kerken, hetzij gebeeldhouwd of geschilderd, altijd als mensen uitgebeeld. Over wat uit de hemel wordt ingeplant zeiden ze dat dit het Goddelijke is wat invloeit en inwerkt bij degenen die in het goede van geloof en leven verkeren.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #57

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

57. Wat over de hemel is gezegd, kan over de kerk worden gezegd, want de kerk is de Heer Zijn hemel op aarde. Er zijn ook vele kerken en toch wordt elk van hen een kerk genoemd en deze is inderdaad een kerk voorzover het goede van de liefde en het geloof daar regeert. Ook hier maakt de Heer uit verscheidenheid een éénheid, dus één kerk uit vele kerken. Hetzelfde wat over de kerk in het algemeen werd gezegd, kan ook over ieder afzonderlijk lid van de kerk gezegd worden, namelijk dat de kerk in het innerlijk van iemand is en niet erbuiten en dat iedereen bij wie de Heer in het goede van de liefde en van het geloof aanwezig is, een kerk is. En nogmaals, hetzelfde kan gezegd worden over iemand in wie de kerk is als wat over de engel in wie de hemel is gezegd werd, namelijk dat hij de kerk in kleinste vorm is, zoals een engel de hemel in kleinste vorm is, en bovendien, dat iemand in wie de kerk is, evenals de engel, een hemel is. Want de mens is geschapen om in de hemel te komen en een engel te worden. Zodoende is iemand die het goede van de Heer heeft een engel mens. Hier zou nog opgemerkt kunnen worden wat een mens hetzelfde heeft als een engel, en wat hij meer heeft dan wat engelen hebben. Wat een mens hetzelfde heeft als een engel, is dat zijn innerlijk eveneens conform het beeld van de hemel gevormd is en dat hij ook, voorzover hij in het goede van de liefde en het geloof is, een beeltenis van de hemel kan worden. De dingen die een mens meer heeft dan een engel, zijn het uiterlijk, dat naar de beeltenis van de wereld gevormd is en dat bij hem, voorzover hij in het goede is, de wereld ondergeschikt is aan de hemel en de hemel dient en dat dan de Heer bij hem in beide werelden aanwezig is, alsof hij in zijn hemel was. Want de Heer is in Zijn Goddelijke orde in beide aanwezig, daar God orde is.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Het Laatste Oordeel #18

Bestudeer deze passage

  
/ 74  
  

18. Dat de hemel uit het menselijk geslacht is, kan ook daaruit blijken, dat de mentalen van de engelen en de mentalen van de mensen hetzelfde zijn. Beide genieten het vermogen om te denken, in te zien en te willen. Beide zijn gevormd om de hemel op te nemen, want het menselijk mentaal wordt eveneens wijs als het mentaal van engelen. Dat het in de wereld in mindere mate wijs wordt, vindt zijn oorzaak daarin, dat het in een aards lichaam is, en daarin denkt het geestelijk mentaal van de mensen natuurlijk, want zijn geestelijke gedachte, die bij hem dezelfde is als bij een engel, vloeit dan in natuurlijke denkbeelden, in overeenstemming met de geestelijke, en wordt zo daarin waargenomen. Maar het is anders wanneer het menselijk mentaal los gemaakt is van de banden met het lichaam. Dan denkt het niet langer natuurlijk maar geestelijk, en wanneer het geestelijk denkt, dan denkt het dingen, die voor natuurlijke mensen onbegrijpelijk en onuitsprekelijk zijn, dus zoals een engel. Hieruit blijkt duidelijk dat het innerlijke van een mens, dat zijn geest wordt genoemd, in wezen een engel is. Dat een engel in een volledig menselijke vorm is, ziet men ook in het werk "Hemel en Hel" (73-77 n.). Wanneer echter het innerlijk van een mens niet naar boven geopend is, maar alleen naar beneden, dan is hij na de scheiding van het lichaam weliswaar in de geestelijke vorm, maar lelijk en duivels, want hij kan niet omhoog naar de hemel schouwen, maar alleen omlaag naar de hel.

  
/ 74  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.