Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #61

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

61. De engelen die een dergelijke idee over de mens hebben, letten er nooit op wat iemand met zijn lichaam doet, maar stellen veel belang in de wil, waaruit het lichaam handelt. Dit noemen zij de mens zelf en het verstand noemen zij de mens voorzover het met de wil samenwerkt.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Het Laatste Oordeel #9

Bestudeer deze passage

  
/ 74  
  

9. (1) Het menselijk geslacht is de basis waarop de hemel gefundeerd is.

De mens werd het laatst geschapen, en wat het laatst geschapen wordt, is de basis van alles wat vooraf gaat. De schepping begon met het meest verhevene of het binnenste, omdat zij van het Goddelijke uitging naar het laatste of uiterste, waar zij voor het eerst bestond. Het laatste van de schepping is de natuurlijke wereld, en daarin de aardbol met alles wat daarop is. Toen die dingen voltooid waren, werd de mens geschapen en in hem zijn alle dingen van de Goddelijke orde bijeen gebracht van het eerste tot het laatste. In zijn binnenste werden die dingen bijeengebracht, die in de eerste dingen van die orde zijn, en in zijn uiterste die dingen die de laatste van die orde zijn. Aldus werd de mens gemaakt naar model van de Goddelijke orde. Daarom is het dat alle dingen die in en bij de mens zijn, zowel uit de hemel als uit de aarde zijn. Uit de hemel: de dingen die tot de geest behoren, en uit de wereld: de dingen die tot het lichaam behoren. De invloed uit de hemel werkt in zijn gedachten en neigingen, en wordt geschikt volgens de ontvangst in zijn geest.

De wereldlijke dingen vloeien in de gevoelens en lusten van de mens, en worden geschikt volgens de ontvangst in het lichaam, maar in overeen-stemming met hetgeen behaaglijk is aan de gedachten en neigingen van de geest. Dat dit zo is wordt in verschillende hoofdstukken in het boek "Hemel en Hel" aangetoond, zoals: de hele hemel is in zijn geheel als ÚÚn mens (59-67 n.); hetzelfde geldt voor ieder hemels gezelschap (68-72 n.); iedere engel is in volkomen menselijke vorm (73-77 n.); dit komt door het Goddelijk Menselijke van de Heer (78-86 n.). Bovendien in de hoofd-stukken over: de overeenstemming van alles in de hemel met alles in de mens (87-102 n.); de overeenstemming van de hemel met alles van de aarde (103-115 n.); en over de vorm van de hemel (200-212 n.).

Uit deze orde van de schepping kan men zien, dat er een samenhoudend verband is van de eerste dingen tot de laatste. Gelijktijdig overzien maken zij ÚÚn uit, waarin het eerste niet van het laatste gescheiden kan worden. Op dezelfde wijze als een oorzaak niet van haar gevolg gescheiden kan worden, en de geestelijke wereld niet van de natuurlijke wereld, en omgekeerd. Daarom kan ook de engelenhemel niet van het menselijk geslacht gescheiden worden, en omgekeerd. Er is door de Heer in voorzien, dat zij onderling dienst doen aan elkaar, namelijk de engelen-hemel aan het menselijk geslacht en het menselijk geslacht aan de engelenhemel. Vandaar is het dat de woningen van de engelen weliswaar in de hemel zijn, op het gezicht afgescheiden van de woningen van de mensen, maar toch zijn zij bij de mens in zijn genegenheden van het goede en het ware. Dat zij op het gezicht zich afgescheiden voordoen, is een schijnbaarheid, zoals men kan zien in het werk "Hemel en Hel" in het hoofdstuk over de ruimte in de hemel (191-199 n.).

De woningen van de engelen zijn bij de mensen in hun genegenheden van het goede en het ware. Dit wordt verstaan door de woorden van de Heer: "Hij die Mij liefheeft, bewaart Mijn geboden, en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen e zullen woning bij hem maken" (Joh. 14:23). Onder de "Vader" en de "Heer" wordt hier ook de hemel verstaan, want waar de Heer is, daar is de hemel, want het van de Heer uitgaande Goddelijke maakt de hemel (zie "Hemel en hel" 7-12 n., en 116-125 n.), en ook door de volgende woorden: "De Trooster, de Geest der waarheid blijft bij ulieden, en is in u" (Joh. 14:17). "De Trooster" is het Goddelijk Ware dat van de Heer voortgaat, waarom Hij ook genoemd wordt "Geest der Waarheid". Het Goddelijk Ware maakt de hemel en ook de engelen, omdat zij de ontvangers daarvan zijn. Dat het van de Heer voortgaande Goddelijke het Goddelijk Ware is, en dat daardoor de engelenhemel bestaat, ziet men in het werk "Hemel en hel" (126-140 n.).

Hetzelfde wordt ook verstaan door deze woorden van de Heer: "Het Koninkrijk Gods is binnen in ulieden" (Lukas 17:21). Het "Koninkrijk Gods" is het Goddelijk Goede en Ware, waarin de engelen zijn. Dat engelen en geesten bij de mens zijn, en in hun genegenheden, is mij duizenden keren te zien gegeven door hun tegenwoordigheid en hun verblijf bij mij. Maar de engelen en geesten weten niet bij welke mensen zij zijn, en evenmin weten de mensen met welke engelen en geesten zij samenwonen, want dit weet en regelt alleen de Heer. In een woord: er is in alle genegenheden van het goede en het ware een verbreiding in de hemel, en mededeling en verbinding met hen, die daar in gelijksoortige genegenheden zijn; en evenzo al het boze en het valse met de hel. Er is verbreiding van genegenheden in de geestelijke wereld, bijna zoals er gezicht is in de natuurlijke wereld. De mededelingen zijn in beide werelden bijna gelijksoortig, slechts met dit verschil, dat er in de natuurlijke wereld voorwerpen zijn, maar in de geestelijke wereld gezelschappen van engelen. Hieruit is het duidelijk, dat de verbinding van de engelenhemel met het menselijk geslacht zodanig is, dat de één door de ander bestaat, en dat de engelenhemel zonder het menselijk geslacht is als een huis zonder fundament, want daar houdt de hemel op, en daarop rust hij. Het is hiermee als met de mens zelf; zijn geestelijke dingen, die tot zijn gedachten en zijn wil behoren, vloeien in zijn natuurlijke dingen, die zijn gevoelens en daden zijn, en daarin houden zij op en bestaan zij. Indien de mens niet in het genot was van dit natuurlijke, of zonder deze begrenzing of uiterste dingen, dan zouden zijn geestlijke dingen, die tot de gedachten en genegenheden van zijn geest behoren, vervloeien, alsof zij onbepaald of zonder fundament waren. Zo iets gebeurt wanneer een mens uit de natuurlijke wereld in de geestelijke wereld overgaat, wat gebeurt als hij sterft. Omdat hij dan een geest is, bestaat hij niet op zijn eigen basis, maar op de algemene basis, die het menselijk geslacht is.

Wie de verborgenheden van de hemel niet kent, kan geloven dat engelen zonder de mensen bestaan en de mensen zonder de engelen. Maar ik kan uit al mijn ondervindingen van de hemel, en uit al mijn gesprekken met engelen uitdrukkelijk verzekeren, dat er geen engel of geest zonder de mens bestaat, en geen mens zonder geest en engel, en dat er een onderlinge en wederkerige verbinding bestaat. Hieruit kan men nu duidelijk zien, dat het menselijk geslacht en de engelenhemel één uitmaken, en dat zij onderling en wederkerig door elkaar bestaan, en dat dus de een niet van de ander kan worden weggenomen.

  
/ 74  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.