Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #553

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

553. Alle geesten in de hellen, gezien in enige sterkte van hemels licht, schijnen in de vorm van hun eigen kwaad, want voor ieder bestaat een beeltenis van zijn eigen kwaad, omdat bij iedereen de innerlijke en de uitwendige dingen in eenheid handelen en de innerlijke dingen en de uitwendige dingen zichtbaar gemaakt worden, zoals het gelaat, het lichaam, de spraak en de gebaren. Zodoende is hun karakter op het eerste gezicht bekend. In het algemeen zijn het vormen van verachting van anderen, van bedreiging tegen degenen die hen niet eerbiedigen, van allerlei haat en van allerlei wraak. In deze vormen schijnen woestheid en wreedheid vanuit het binnenste door, maar wanneer anderen hen prijzen, eerbiedigen en aanbidden, trekt hun gelaat samen en schijnt blij te zijn als door genoegen. Het is niet mogelijk al deze vormen in weinig woorden te beschrijven, zoals zij werkelijk toeschijnen, want geen twee zijn aan elkaar gelijk; maar er is toch een algemene gelijkenis tussen diegenen die in gelijk kwaad en daardoor in gelijk gezelschap zijn. Deze algemene gelijkenis, gelijk een basis van gemeenschappelijke afleiding, is de grondslag van elk gelaat en de oorzaak van zekere gelijkenis. In het algemeen zijn hun gezichten akelig en zonder leven, als van een lijk; sommige zijn zwart, sommige vurig als toortsen, andere misvormd door puisten, wratten en zweren; bij velen is geen gezicht herkenbaar, maar in plaats daarvan iets harigs of benigs en soms niets dan tanden. Hun lichamen zijn ook monsterachtig en hun spraak is de spraak van toorn of haat of wraak, want ieder spreekt uit zijn eigene het valse en zijn stem klinkt uit zijn eigen kwaad. Kortom, zij zijn allen beelden van hun eigen hel. Het is mij niet gegeven geworden om de vorm van de algemene hel zelf te zien, maar mij is gezegd, dat gelijk de algemene hemel in zijn geheel op één mens gelijkt (zie nr. 59-67), de algemene hel als geheel op één duivel gelijkt en dus door de beeltenis van één duivel voorgesteld kan worden (zie nr. 544); maar het is mij dikwijls geopenbaard in welke vorm de bijzondere hellen of helse gezelschappen zijn, want aan hun openingen, die de poorten van de hel genoemd worden, verschijnt meestal een monster dat in het algemeen de vorm van degenen die binnen zijn voorstelt. De woestheden van hen die daar zijn, worden tegelijkertijd voorgesteld door akelige en afgrijselijke dingen die ik nalaat in bijzonderheden te vermelden. Maar het verdient bekend te zijn dat de helse geesten aldus schijnen in het licht van de hemel, maar onder elkaar schijnen zij als mensen en dit door de genade van de Heer, opdat zij voor elkaar niet even walgelijk zouden zijn als zij de engelen toeschijnen; maar deze genadige schijn is een onwaarheid, want zodra enig licht uit de hemel binnenkomt, worden hun menselijke gedaanten in monsterachtige veranderd, welke hun waarachtig karakter voorstellen, waarover boven; want in het licht van de hemel schijnt alles zoals het inderdaad is. Vandaar ook dat zij het licht van de hemel ontvluchten en zich in hun eigen licht werpen, dat gelijk is aan gloeiende kool en in sommige gevallen als dat van brandende zwavel. Dit licht wordt in zuivere duisternis veranderd wanneer enig licht uit de hemel erop valt, en vandaar dat gezegd wordt dat de hellen in dichte duisternis en duisternis zijn en dat dichte duisternis en duisternis valsheden beduiden, zoals zij in de hel voorkomen.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #144

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

144. Dat er zulke wending tot de Heer plaatsvindt, behoort tot de wonderlijke dingen van de hemel, want daar kunnen velen op dezelfde plaats zijn en terwijl de een zijn gelaat en lichaam naar een andere zijde wendt dan de ander, zien zij toch allen de Heer voor zich. Iedereen heeft aan zijn rechterzijde het zuiden en aan zijn linkerzijde het noorden en achter zich het westen. Tot de wonderlijke dingen behoort ook dat, ofschoon de blik van de engelen altijd naar het oosten is, zij toch ook een blik naar de overige drie windstreken hebben; maar zij hebben een blik daarop uit hun innerlijke zien dat tot het denken behoort. Een ander wonderlijk ding is dat het nooit iemand in de hemel geoorloofd is achter een ander te staan en in de richting van zijn achterhoofd te zien, want dan wordt de invloeiing van het goede en het ware van de Heer verstoord.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.