Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #535

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

535. Het was mij verleend om te spreken met sommigen in het andere leven, die zich teruggetrokken hadden van de bezigheden van de wereld, om zich aan een vroom en heilig leven te wijden; en ook met sommigen die zich langs allerlei wegen hadden gekweld, omdat zij zich verbeeldden dat dit de weg was om de wereld te verloochenen en de lusten van het vlees te onderwerpen. De meesten van hen hadden echter hierdoor een treurig leven verkregen en zich teruggetrokken van het leven in weldoen, dat alleen kan geleid worden door te leven in de wereld. Zij konden daarom niet opgenomen worden in vereniging met de engelen, omdat hun leven een blijmoedig leven is door de zaligheid die zij innerlijk genieten, en die in goed doen en in werken van de naastenliefde bestaat. Bovendien hadden zij die zich teruggetrokken hadden van de wereldse bezigheden, een hoge dunk van hun verdiensten en meenden dat zij zeker in de hemel zouden worden toegelaten, omdat zij de hemelse vreugde als billijk loon voor hun verdiensten aan zich toerekenden, echter niet wetende wat hemelse vreugde is. Als zij dus tot de engelen worden toegelaten en in hun blijdschap, die zonder verdiensten is maar in de uitoefening en volbrenging van plichten en vriendelijke diensten bestaat, en in de zaligheid die ontspringt uit het goede dat zij doen, dan vervult hen verbazing, zoals bij mensen die geheel het tegendeel ondervinden van hetgeen zij hebben verwacht. Daar zij nu niet in staat zijn om die blijdschap op te nemen, gaan zij weg en verenigen zich met hen die in de wereld een gelijk leven hebben geleid. Zij die uiterlijk heilig hebben geleefd, die steeds in de plaatsen van aanbidding waren en er gebeden opzonden, die zichzelf hebben gekastijd, altijd om zichzelf hebben gedacht en meenden dat zij hierdoor meer geacht en geëerd zouden worden dan anderen en na de dood als heiligen zouden worden vermeld, komen in het andere leven niet in de hemel, omdat zij alles uitsluitend hebben gedaan met het oog op zichzelf. En omdat zij de Goddelijke waarheden hebben onteerd door eigenliefde, waaronder zij die bedolven hebben, zijn sommigen zo onzinnig dat zij zichzelf goden wanen; daarom is hun lot in de hel onder hen die aan hen gelijk zijn. Sommigen waren vol geslepenheid en bedrog; deze hebben hun deel in de hellen van de bedriegers. Het zijn zulke personen, die door kunstgrepen en bedriegerijen een uiterlijk voorkomen van heiligheid hebben aangenomen om het mindere volk te doen geloven dat er een Goddelijke heiligheid in hen woonde. Velen van de Rooms Katholieke heiligen zijn zodanig. Met sommigen was het mij vergund te spreken en hun leven werd mij duidelijk getoond, zoals het in de wereld was geweest en zoals het later was geworden. Deze dingen zijn vermeld opdat men zal weten dat het leven dat naar de hemel voert, niet een leven is van terugtrekking uit de wereld en dat een vroom leven zonder een weldoend leven, dat alleen in de wereld uitgeoefend kan worden, niet naar de hemel leidt; maar wel een weldoend leven, dat erin bestaat om oprecht en rechtvaardig te handelen bij elke gelegenheid, in elke bezigheid en in elke handeling, uit innerlijke en hemelse beweegredenen; en zo'n beweegreden is in dat leven, wanneer de mens recht en rechtvaardig handelt, omdat de Goddelijke wetten dit verlangen. Zo'n leven is niet moeilijk, maar een vroom leven zonder weldoend leven, is wel moeilijk en voert bovendien van de hemel af, hoewel zovelen veronderstellen dat zo'n vroom leven wel naar de hemel leidt.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Apocalyps Onthuld #552

Bestudeer deze passage

  
/ 962  
  

552. Geworpen is hij op de aarde en zijn engelen zijn met hem geworpen, betekent in de wereld der geesten, die midden tussen de hemel en de hel is en waaruit er rechtstreekse verbinding is met de mensen van de aardbol.

Dat onder de aarde, waarvan gezegd wordt dat de draak daarop geworpen werd, de wereld der geesten wordt verstaan, is omdat deze wereld onmiddellijk onder de hemelen ligt en wanneer iemand uit de hemel wordt neergeworpen, valt hij niet gelijk in de hel, maar op het land van deze wereld het naast daaronder gelegen; die wereld immers is midden tussen de hemel en de hel, of beneden de hemelen en boven de hellen; over deze wereld zie het werk ‘Hemel en Hel’ uitgegeven te Londen in 1758, nrs. 421-535.

Al degenen die in die wereld zijn, hebben rechtstreeks gemeenschap met de mensen op aarde en dus de draak en zijn engelen met degenen die in de valse dingen en daaruit in de boze dingen zijn vanuit de aangenomen ketterij over het geloof-alleen; en daarom wordt in wat volgt gezegd:

‘Hierom verheugt u, gij hemelen; wee degenen die de aarde en de zee bewonen, omdat de duivel tot u afgekomen is, hebbende grote toorn, wetende, dat hij een geringe tijd heeft’, (Openbaring 12:12).

En verder, ‘dat hij de vrouw vervolgde in de woestijn en heenging om oorlog te voeren tegen de overigen van haar zaad’, (Openbaring 12:13-17).

Men moet weten, dat ieder mens ten aanzien van zijn aandoeningen en het denken daaruit, in gezelschap is met degenen die in de wereld der geesten zijn en door middel van hen met degenen die òf in de hemel, òf in de hel zijn; het leven van ieder mens hangt van die verbinding af.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Beknopte Uiteenzetting vd Leer van de Nieuwe Kerk #88

Bestudeer deze passage

  
/ 120  
  

88. Korte verklaring

Dat in zeven hoofdstukken van de Openbaring de bedorven staat van de Kerk bij de hervormden behandeld wordt en in twee de bedorven staat van de Kerk bij de rooms-katholieken en dat de staat van beide Kerken, zoals die heden zijn, verdoemd is, is in de verklaring daarvan, die de Onthulde Openbaring genoemd wordt, niet op grond van losse vermoedens, maar door volkomen overtuigende bewijzen aangetoond.

Dat onder de Draak, waarvan in het twaalfde hoofdstuk sprake is, diegenen in de Kerk van de hervormers verstaan worden, die God tot drie en de Heer tot twee maken en die de naastenliefde van het geloof scheiden, doordat zij hun geloof voor geestelijk en zaligmakend verklaren en niet de naastenliefde, zie Onthulde Openbaring nrs. 532-565n., 566.

Dat door de twee beesten, het ene opkomend uit de zee en het andere uit de aarde, waarvan in hoofdstuk 13 sprake is, de bovengenoemden verder beschreven worden, zie aldaar, nrs. 567-610n., 611.

Zo ook door de sprinkhanen, die uit de put van de afgrond voortkwamen, waarvan in hoofdstuk 9 sprake is, nrs. 419-442n..

Dat ditzelfde geloof, in zoverre het bevestigd is, bedoeld wordt met de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar de twee getrouwe getuigen gedood werden, waarover in hoofdstuk 11 gehandeld is, zie nrs. 485-530n., voornamelijk nrs. 500-503n. en het Memorabile nr. 531n..

Evenzo door de put van de afgrond, waaruit rook opging als van een grote oven, waardoor de zon en de lucht verduisterd werden en waaruit vervolgens sprinkhanen voortkwamen, hoofdstuk 9, nrs. 421-424n..

  
/ 120  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.