Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #472

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

472. Onder daden en werken zijn echter niet bedoeld de blote daden en werken, zoals zij zich alleen in hun uiterlijke vorm vertonen, maar ook zoals zij innerlijk zijn. Iedereen weet dat elke daad of elk werk voortvloeit uit de wil en de gedachte van de bewerker; want als zij daaruit niet voortgingen zouden zij slechts bewegingen zijn als van automatische werktuigen en beelden. Een daad of een werk dus, op zich zelf beschouwd, is niets anders dan een blote werking, die zijn ziel en zijn leven van het willen en denken verkrijgt, zozeer dat zij de wil en de gedachte in uiterlijke werking en dus in uitwendige gestalte is. Hieruit volgt dus, dat gelijk de wil en de gedachte zijn die de daad of het werk voortbrengen, zo ook de daad en het werk zelf zijn; dat indien de gedachte en de wil goed zijn, de daden of werken goed zijn, maar indien de gedachte en wil kwaad zijn, de daden en werken kwaad zijn, terwijl zij voor het uiterlijke ook hetzelfde schijnen. Laten duizenden mensen op gelijke wijze handelen en wel zo gelijk, dat naar het uiterlijk nauwelijks de ene handeling van de andere te onderscheiden is, zo zullen toch, in zichzelf beschouwd, allen van elkaar verschillen, omdat zij voortvloeien uit ongelijke wil. Bijvoorbeeld het zuiver en recht met zijn naaste handelen. De een zal dit doen om een oprecht en rechtvaardig man te schijnen ter wille van zichzelf en zijn eigen eer. Een ander zal hetzelfde doen ter wille van de wereld en om winst. Een ander omdat het hem vergolden en als verdienste zal worden toegerekend. Een vierde uit oorzaak van vriendschap. Een vijfde uit vrees voor de wet of voor verlies van zijn goede naam of ambt. Een zesde om een ander tot zijn zijde over te halen, hoewel zijn doel verkeerd is. Een zevende om te bedriegen. Anderen doen het weer om andere redenen. De daden van al deze mensen, hoewel goed naar het uiterlijke, want oprecht en rechtvaardig zijn naaste behandelen is toch goed, zijn niettemin kwaad. Want zij zijn niet gedaan ter wille van oprechtheid en rechtvaardigheid, noch omdat de bewerkers deze deugden liefhebben, maar uit liefde tot zichzelf en tot de wereld; die zijn het die de bewerkers liefhebben; en deze liefhebben is oprechtheid en recht dienstbaar maken gelijk knechten aan hun meester, die de meester veracht en wegzendt wanneer zij hem niet langer dienstbaar zijn. Deze handelen dus oprecht en recht met de naaste op een wijze die wat het uiterlijke betreft hetzelfde voorkomen heeft als van zulke, die het doen uit liefde tot zuiverheid en recht. Van deze laatsten handelen sommigen uit de waarheid van het geloof, of uit gehoorzaamheid, omdat het zo bevolen is in het Woord. Sommigen handelen uit het goede van het geloof, of uit het geweten door een godsdienstig beginsel. Sommigen handelen uit ware liefde tot de naaste, omdat diens welzijn behoort in acht genomen te worden; anderen uit het goede van de liefde tot de Heer, omdat het goede behoort gedaan te worden ter wille van het goede en derhalve oprechtheid en recht ter wille van oprechtheid en recht, dat zij liefhebben omdat die van de Heer komen, en omdat de Goddelijke sfeer, die uitgaat van de Heer, daarin is, en vandaar in haar wezen beschouwd, Goddelijk is. De daden of werken van al deze laatsten zijn innerlijk goed en daarom ook uiterlijk goed; want wals boven is opgemerkt, daden en werken zijn juist van dien aard als de gedachte en wil vanwaar zij uitgaan, en zonder deze zijn geen daden of werken, maar alleen zielloze bewegingen. Uit dit alles moge duidelijk blijken, wat in het Woord onder daden en werken is verstaan.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

The Last Judgement #32

Bestudeer deze passage

  
/ 74  
  

32. I should like to add to this chapter a secret of heaven which was mentioned in HEAVEN AND HELL, but not before this described. Each person is after death attached to a community, and this happens as soon as he reaches the spiritual world (see 427-497). But while he is in his first state he is unaware of this, for he is then still occupied with his external concerns and has not yet become aware of his internal ones. While he is in this state, he wanders here and there, wherever the desires of his character take him. But he is still really where his love is, that is to say, in the community of those who share his love.

[2] While a spirit is in such a state, he is to be seen in many different places, apparently present in each in bodily form; but this is no more than an appearance. As soon therefore as he is brought by the Lord into his dominant love, he vanishes at once from the eyes of others, and finds himself in the community to which he is attached. This is a special feature of the spiritual world and surprises those who are unaware of the reason. This then is why, as soon as spirits are collected together and separated from others, they are also judged, and each immediately finds his own place, the good in heaven and in company with their own people there, the wicked in hell and in company with their own people there.

[3] This is another proof that the Last Judgment can only take place in the spiritual world, both because each person there is a likeness of the way he has lived, and because he is associated with those who share a similar way of life, so he is with his own people. The case is different in the natural world; there the good and the wicked can be together without one knowing what the other is like, nor are they mutually separated depending upon the love that governs their lives. Nor indeed can anyone with a natural body be in heaven or in hell. So to reach either destination he must shed his natural body, and after this be judged in his spiritual body. This is why, as was said before, it is the spiritual, not the natural man who is judged.

  
/ 74  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.