Van Swedenborgs Werken

 

Hemel en Hel #341

Bestudeer deze passage

  
/ 603  
  

341. Dat de onschuld een ontvanger is van alle hemelse dingen, en dat dus de onschuld van kleine kinderen een basis is voor alle genegenheden voor goedheid en waarheid, kan duidelijk blijken uit hetgeen boven in nr. 276-383 werd gezegd over de onschuld van de engelen in de hemel. Daar werd aangetoond dat onschuld bestaat in de wil niet door zichzelf maar door de Heer geleid te worden. Bijgevolg zal de mens in onschuld verkeren voor zover hij van zijn eigen ik verwijderd is; en voor zover iemand van zijn eigen ik verwijderd is, zal hij in het eigen van de Heer zijn; en het eigen van de Heer is wat men Zijn gerechtigheid en verdienste noemt. De onschuld van de kinderen is niet de eigenlijke onschuld; werkelijke onschuld is wijsheid, want naarmate iemand wijs is, verlangt hij door de Heer geleid te worden of, wat hetzelfde is, naarmate iemand door de Heer geleid wordt, is hij wijs. Kinderen worden daarom van de uiterlijke onschuld waarin zij eerst zijn, en die de kinderlijke onschuld wordt genoemd, naar de innerlijke onschuld geleid, die de onschuld van de wijsheid is. Deze onschuld is het einddoel van al hun onderricht en van hun vooruitgang. Als zij dus tot de onschuld van de wijsheid geraken, wordt hen de onschuld van de kindsheid, die hen ondertussen als basis gediend heeft, toegevoegd. De bijzondere hoedanigheid van de kinderlijke onschuld werd mij voorgesteld door een zinnebeeld, alsof het hout was bijna zonder leven, dat levend gemaakt wordt als de kinderen vordering maken in de kennis van de waarheid en de geneigdheid tot het goede. Later werd mij de hoedanigheid van de ware onschuld voorgesteld door een zeer schoon kind, vol leven en geheel naakt; want de werkelijk onschuldigen, die in de binnenste hemel zijn en zo het naast bij de Heer, komen andere engelen geheel als kinderen voor, en enigen van hen zijn naakt; want onschuld wordt voorgesteld door naaktheid zonder schaamte, wals wij lezen van de eerste man en zijn vrouw in het paradijs (Genesis 2:25); daarom waren zij beschaamd over hun naaktheid en verborgen zij zich vanaf het ogenblik dat hun staat van onschuld verdween. (Genesis 3:7, 10) In één woord, hoe wijzer de engelen zijn, des te onschuldiger zijn zij ook, en hoe onschuldiger zij zijn, des te meer voelen zij zichzelf als kinderen; vandaar dat kindsheid in het Woord onschuld betekent. (zie nr. 278.)

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.

Van Swedenborgs Werken

 

Echtelijke Liefde #413

Bestudeer deze passage

  
/ 535  
  

413. XXI. Dat er daar door de Heer in wordt voorzien dat bij hen de onschuld van de kindertijd de onschuld van de wijsheid zal worden en opdat zo de kleine kinderen engelen worden.

Velen kunnen van menig zijn dat de kleine kinderen ook kleine kinderen blijven en engelen worden terstond na de dood; maar het inzicht en de wijsheid maakt de engel; en daarom zijn kleine kinderen zolang zij deze niet hebben, weliswaar bij de engelen, maar zij zijn zelf nog geen engelen; zij worden het pas dan, wanneer zij inzichtsvol en wijs zijn geworden.

De kleine kinderen worden dus voortgeleid van de onschuld van de kindertijd tot de onschuld van de wijsheid, dat wil zeggen, van de uiterlijke onschuld tot de innerlijke.

Deze onschuld is het einddoel van al hun onderricht en voortgang; en daarom wordt, wanneer zij tot wijsheid komen aan hen de onschuld van de kindertijd toegevoegd, die hun intussen als vlak van dienst was geweest.

Ik heb de uitbeelding gezien hoedanig de onschuld van de kindertijd is, door iets houtachtigs dat vrijwel van leven verstoken was, dat werd levend gemaakt naarmate zij zich van de erkentenissen van het ware en van de aandoeningen van het goede doordrenken; en daarna werd uitgebeeld hoedanig de onschuld van de wijsheid is, door een klein kind levend en naakt.

De engelen van de derde hemel, die meer dan de overigen in de staat van onschuld zijn uit de Heer, verschijnen voor de ogen van de geesten die beneden de hemelen zijn, zoals naakte kinderen; en omdat zij meer dan de overigen wijs zijn, zijn zij ook levend.

De oorzaak hiervan is dat de onschuld overeenstemt met de kindertijd en eveneens met naaktheid; en daarom wordt van Adam en zijn echtgenote, toen zij in de staat van de onschuld waren, gezegd dat zij naakt waren en niet bloosden; maar dat zij nadat zij die staat van onschuld hadden verloren, over hun naaktheid bloosden en zich verborgen, (Genesis 2:25; 3:7,10,11); in één woord, hoe wijzer de engelen zijn, des te onschuldiger zijn zij.

Hoedanig de onschuld van de wijsheid is, kan men enigermate zien aan de onschuld van de kindertijd, nr. 395, indien slechts voor de ouders daar de Heer wordt genomen als de Vader, door Wie zij worden geleid en Die zij voor alle dingen danken.

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl