Van Swedenborgs Werken

 

Echtelijke Liefde #64

Bestudeer deze passage

  
/ 535  
  

64. IV. Dat die liefde naar haar oorsprong en naar haar overeenstemming beschouwd, hemels, geestelijk, heilig, zuiver en rein is boven elke liefde die van de Heer is bij de engelen van de hemel en bij de mensen van de Kerk.

Dat de echtelijke liefde krachtens haar oorsprong, namelijk het huwelijk van het goede en het ware, zodanig is, is hiervoor in het kort bevestigd, maar daar alleen voorlopig aangestipt; eender dat die liefde zodanig is krachtens de overeenstemming ervan met het huwelijk van de Heer en de Kerk.

Deze twee huwelijken, waaruit als een stekje de echtelijke liefde neerdaalt, zijn de heiligheden zelf; en daarom, indien zij wordt opgenomen uit haar Grondlegger, Die de Heer is, zo volgt een heiligheid uit Hem die haar aanhoudend klaart en zuivert; indien dan in de wil van de mens het verlangen en de drang ertoe is, dan wordt die liefde rein en zuiver van dag tot dag, bij voortduur.

De echtelijke liefde wordt hemels en geestelijk genoemd, omdat zij is bij de engelen in de hemelen: bij de engelen van de hoogste hemel hemels en bij de engelen beneden die hemel geestelijk, omdat deze engelen de geestelijke worden genoemd.

Die engelen worden zo genoemd, omdat de hemelse liefden en daaruit wijsheden zijn en de geestelijke wijsheden en daaruit liefden zijn; eender is het echtelijke van hen.

Omdat nu de echtelijke liefde is bij de engelen van de hemel, zowel van de hogere als van de lagere, zoals eveneens in de eerste paragraaf ‘Huwelijken in de Hemel’, is getoond, zo staat het vast dat die liefde heilig en zuiver is.

Dat die liefde in haar wezen, naar haar afleiding beschouwd, heilig en zuiver is boven elke liefde bij de engelen en bij de mensen, komt omdat zij is zoals het hoofd van de overige liefden; en over haar uitmuntendheid zullen in het volgende artikel enige dingen worden gezegd.

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Echtelijke Liefde #71

Bestudeer deze passage

  
/ 535  
  

71. Dat geen anderen in de waarlijk echtelijke liefde kunnen zijn dan zij die haar opnemen van de Heer, namelijk zij die rechtstreeks tot Hem gaan en het leven van de Kerk leven van Hem, komt omdat die liefde, naar haar opkomen en naar haar overeenstemming beschouwd, hemels, geestelijk, heilig, zuiver en rein is boven elke liefde die bij de engelen van de hemel en bij de mensen van de Kerk is, zoals eerder in nr. 64 is getoond; en haar eigenschappen kunnen niet bestaan dan bij hen die met de Heer zijn verbonden en door Hem vergezelschapt met de engelen van de hemel.

Dezen immers schuwen de buitenechtelijke liefden, dus verbindingen met anderen dan hun of haar eigen partner, zoals verderf van de ziel en zoals de poelen van de hel.

En voor zoveel als een partner die verbindingen, ook ten aanzien van de lusten van de wil en daaruit de bedoelingen, schuwt, wordt die liefde bij hen gezuiverd en wordt zij allengs geestelijk, eerst terwijl zij leven op aarde en daarna in de hemel.

Bij mensen kan nooit enige liefde zuiver worden, noch bij engelen, dus ook niet deze liefde.

Maar omdat de bedoeling, die van de wil is, het eerst van al door de Heer wordt beschouwd, wordt daarom de mens voor zoveel als hij daarin is en daarin volhardt, ingewijd in de zuiverheid en de heiligheid van haar en gaat hij geleidelijk verder.

Dat geen anderen in de geestelijke echtelijke liefde kunnen zijn dan zij die van de Heer zodanig zijn, komt omdat de hemel in die liefde is en de natuurlijke mens, bij wie die liefde alleen uit het vlees haar wellust trekt, niet kan naderen tot de hemel, noch tot enig engel, ja zelfs ook niet tot enig mens in wie die liefde is.

Deze liefde immers is de fundamentele van alle hemelse en geestelijke liefden, zie de nrs. 65-67; dat dit zo is, is mij uit ondervinding bevestigd.

Ik heb geniën in de geestelijke wereld, die werden voorbereid tot de hel, zien naderen tot een engel die in verrukking was met zijn echtgenote; deze geniën werden, op een afstand, naarmate zij naderbij kwamen, zoals furiën en zij zochten holen en groeven iets als schuilplaatsen, waarin zij zich neerwierpen.

Dat de boze geesten het gelijksoortige van hun aandoening, hoe onrein het ook is, liefhebben en van het gelijksoortige van de geest van de hemel, omdat dit rein is, afkerig zijn als van dat wat voor hen ongelijksoortig is, kan men opmaken uit wat in de inleiding, nr. 10, is vermeld.

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl