Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #83

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

83. Er wordt gezegd, ‘volbracht zijn de hemelen en de aarde, en al hun heir, wanneer de mens de zesde dag geworden is’, want dan maken geloof en liefde één uit, en wanneer zij één uitmaken, begint in de plaats van het geloof de liefde het voornaamste te zijn, dat wil zeggen, niet het geestelijke, maar het hemelse is het voornaamste, wat betekent dat de mens hemels is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1733

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1733. Dat de woorden ‘Bezitter van de hemelen en van de aarde’ de verbinding van de binnenste mens of Jehovah met de innerlijke en uiterlijke mens betekenen, blijkt uit de betekenis van de hemel en de aarde. Hemel wordt datgene genoemd, wat innerlijk in de mens is en aarde datgenen wat uiterlijk is. dat de hemel datgene betekent wat innerlijk is in de mens, komt omdat de mens naar de innerlijke dingen een beeld van de hemel is en dus een hemel in het klein. De innerlijke mens van de Heer is in de meest eigenlijke zin de hemel, daar de Heer alles in alle dingen van de hemel is en dus de hemel zelf. Dat de uiterlijke mens de aarde wordt genoemd, volgt hieruit. Daarom wordt dan ook onder de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waarvan bij de profeten en in de Openbaring sprake is, niets anders verstaan dan het rijk van de Heer, en eenieder die het rijk van de Heer is, of in wie het rijk van de Heer is. Dat de hemel en de aarde dit betekenen, zie men met betrekking tot de hemel de nrs. 82, 911, en over de aarde in de nrs. 82, 620, 636, 913.

Dat ‘de Allerhoogste God, Bezitter van de hemelen en de aarde’ hier de verbinding van de binnenste mens met de innerlijke en uiterlijke mens bij de Heer betekenen, kan hieruit blijken, dat de Heer naar de Binnenste Mens Jehovah Zelf was, en daar de binnenste mens, of Jehovah de uiterlijke mens leidde en onderwees als een vader de Zoon, wordt de Heer naar de uiterlijke mens met betrekking tot Jehovah ‘Zoon Gods’ genoemd, echter met betrekking tot de moeder ‘Zoon des Mensen’. De binnenste mens van de Heer, die Jehovah Zelf is, is degene die hier de Allerhoogste God wordt genoemd, en voordat de volledige verbinding had plaatsgevonden, wordt Hij Bezitter van de hemelen en de aarde genoemd, dat wil zeggen, Bezitter van alle dingen, welke bij de innerlijke en de uiterlijke mens zijn, die hier, zoals gezegd, met de hemelen en de aarde worden bedoeld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #2586

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2586. 'For Jehovah had completely closed every womb of Abimelech's house' means sterility, that is to say, of doctrine. This is clear from the meaning of 'completely closing the womb' as preventing conception itself, and from the meaning of 'Abimelech's house' as the good that belongs to the doctrine of faith, from which it is evident that sterility is meant. The reason why in this chapter the name 'God' is used up to this point, and 'Jehovah' for the first time now, is that 'God' is used when truth is the subject but 'Jehovah' when good is the subject. Doctrine is conceived wholly from good as the father, but birth is given to it through truth as the mother, as stated several times already. Here it is the conception of it that is dealt with, and because it is conceived from good the name 'Jehovah' is used; but above it is the birth of it that is dealt with, and because it is given birth through truth the name 'God' is used, as in the previous verse, 'God healed Abimelech, his wife, and his women servants, and they gave birth'.

[2] Similarly in other places in the Word where conception is referred to, as in Isaiah,

Jehovah has called me from the womb. Jehovah who formed me from the womb has said.... I will at that time be precious to Jehovah, and my God will be my strength. Isaiah 49:1, 5.

'Strength' has reference to truth and therefore 'God' is used. In the same prophet,

Thus said Jehovah, your Maker, and He who formed you from the womb. Isaiah 44:2, 24.

And elsewhere. For the same reason also the phrase 'Abimelech's house' is used, which means the good that belongs to the doctrine of faith. As regards 'a house' meaning good, see 2048, 2233, and 'Abimelech' the doctrine of faith, 2509, 2510. The statements that 'they gave birth' and 'the wombs of Abimelech's house were closed on account of Sarah', it is evident, hold a Divine arcanum within them, but this arcanum cannot possibly be disclosed except by means of the internal sense.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.