Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5651

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5651. En om ons tot knechten te nemen en onze ezels; dat dit betekent totdat al wat in het ene en het andere natuurlijke is, van geen waarde zal zijn, staat vast uit de uitbeelding van de tien zonen van Jakob, die deze dingen over zichzelf spreken, namelijk de ware dingen in het natuurlijke, nrs. 5403, 5419, 5427, 5458, 5512;

uit de betekenis van de knechten, namelijk zaken van weinig gewicht, nr. 2541, hier van geen waarde, waarover hierna; en uit de betekenis van de ezels, namelijk de dingen die in het natuurlijke zijn, te weten de wetenschappelijke dingen, nr. 5492; hier in het uiterlijk natuurlijke, omdat de ware dingen die met de zonen van Jakob worden aangeduid in het innerlijk natuurlijke zijn. Hiermee, dat alles wat in het ene en het andere natuurlijke is, van geen waarde is, is het als volgt gesteld: opdat de mens geestelijk zal worden, is het nodig dat zijn natuurlijke tot niets wordt, dat wil zeggen, dat het in het geheel niets uit zich kan; voor zoveel immers het natuurlijke vanuit zich kan, voor zoveel kan het geestelijke niet; het natuurlijke immers heeft vanaf de kindertijd zich van niets anders doordrenkt dan van de dingen die van de begeerten van zich en van de wereld zijn, dus die tegen de naastenliefde indruisen; deze boze dingen maken dat het goede niet door de innerlijke mens uit de Heer kan invloeien, want alles wat invloeit, wordt in het natuurlijke verkeerd in het boze; het natuurlijke is het vlak waarin de invloeiing zijn grens vindt; indien het natuurlijke, dat wil zeggen, het boze en het valse die het natuurlijke hebben gevormd, tot niets wordt, kan het geenszins door de hemel uit de Heer invloeien; het heeft geen onderkomen, maar wordt verstrooid; in het boze en valse immers kan het niet verblijven; vandaar komt het dat het innerlijke voor zoveel wordt gesloten als het natuurlijke niet tot niets wordt; dit is eveneens in de Kerk bekend vanuit het leerstellige, dat de oude mens uitgetrokken moet worden, opdat de nieuwe kan worden aangetrokken; de wederverwekking is niet iets anders dan dat het natuurlijke wordt onderjukt en het geestelijke de heerschappij krijgt; en het natuurlijke wordt dan onderjukt wanneer het tot overeenstemming wordt gebracht; en wanneer het natuurlijke tot overeenstemming is gebracht, reageert het niet meer, maar ageert zoals hem wordt bevolen en volgt het geestelijke op diens wenk, nauwelijks anders dan zoals de daden van het lichaam de wil op zijn wenk volgen en de spraak met het aangezicht volgens de invloeiing van het denken; daaruit blijkt dat het natuurlijke geheel en al tot niets moet worden ten aanzien van het willen, opdat de mens geestelijk zal worden. Maar men moet weten dat het oude natuurlijke tot niets moet worden; dit immers is gevormd uit boze en valse dingen; en wanneer dit tot niets is geworden, dan wordt de mens met een nieuw natuurlijke begiftigd, dat het geestelijk natuurlijke wordt genoemd, geestelijk daarom, omdat het het geestelijke is dat erdoor handelt en er zich door openbaart, zoals de oorzaak door de uitwerking; het is bekend dat de oorzaak het al van de uitwerking is; vandaar is het nieuwe natuurlijke ten aanzien van het denken, willen en de uitwerking, niets anders dan het uitbeeldende van het geestelijke; wanneer dit gebeurt, neemt de mens het goede uit de Heer op en wanneer hij het goede opneemt, wordt hij met ware dingen begiftigd; en wanneer hij met ware dingen wordt begiftigd, wordt hij in inzicht en wijsheid vervolmaakt en wanneer hij in inzicht en wijsheid wordt vervolmaakt, wordt hij gezegend met gelukzaligheid tot in het eeuwige.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5492

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5492. En zij hieven de opbrengst op hun ezels; dat dit de in de wetenschappelijke dingen samengebrachte ware dingen betekent, staat vast uit de betekenis van de opbrengst, namelijk het ware, waarover de nrs. 5276, 5280, 5292, 5402;

en uit de betekenis van de ezel, namelijk het wetenschappelijke, nr. 2781; daaruit volgt dat met zij hieven de opbrengst op hun ezels, wordt aangeduid dat de ware dingen in de wetenschappelijke dingen waren samen gebracht. Dat dit betekenis van deze worden is, schijnt vreemd voor degene die zijn gemoed in de historische zin van de letter vasthoudt en nog meer indien hij niet gelooft dat er een andere, innerlijke zin bestaat dan die welke het naast vanuit de letter opblinkt; hij zal immers tot zichzelf zeggen: hoe kan de opbrengst op hun ezels heffen, de in de wetenschappelijke dingen samengebrachte ware dingen betekenen; maar laat hij weten dat de zin van de letter van het Woord in een zodanige geestelijke zin overgaat, wanneer hij uit de mens tot de engelen of tot de hemel overgaat, ja in een nog vreemder zin wanneer die zin tot de binnenste hemel, waar alle en de afzonderlijke dingen van het Woord overgaan in de aandoeningen die van de liefde en van de naastenliefde zijn, aan welke zin de innerlijke zin als vlak van dienst is; dat de historische dingen van het Woord tot een andere zin gaan wanneer zij tot de hemel worden opgeheven, kan vaststaan voor hem die vanuit de rede gevolgtrekkingen maakt; en wie iets kent over het natuurlijke en over het geestelijke, kan zien dat de opbrengst op hun ezels heffen zuiver natuurlijk is en dat daar in het geheel niet enig geestelijks is en eveneens kan hij zien dat de engelen die in de hemel of degenen die in de geestelijke wereld zijn, deze woorden niet anders dan geestelijk kunnen vatten en dat zij geestelijk worden gevat wanneer overeenstemmingen in de plaats van de woorden worden verstaan, namelijk het ware van de Kerk voor de opbrengst en de wetenschappelijke dingen die in het natuurlijke zijn, voor de ezels; dat met ezels in het Woord dienstbaarheden worden aangeduid, dus de wetenschappelijke dingen, want deze zijn dienstbaar ten opzichte van de geestelijke en eveneens ten opzichte van de redelijke dingen, zie nr. 2781; daaruit blijkt eveneens hoedanig het denken en de spraak van de engelen is ten opzichte van het denken en de spraak van de mens, namelijk dat het denken en de spraak van de engelen geestelijk is en van de mens natuurlijk; en dat de spraak van de engelen in de natuurlijke valt wanneer zij neerdaalt en dat deze in eerstgenoemde wordt verkeerd wanneer zij opklimt; indien dit niet zo was, zou er geenszins enige vergemeenschapping zijn van de mens met de engelen of van de wereld met de hemel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl