Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5128

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5128. Toen gij zijn schenker waart; dat dit betekent zoals de zinlijke dingen van dat geslacht plegen te zijn, staat vast uit de betekenis van de schenker, namelijk de zinlijke dingen, of die dingen van de zinlijke dingen die onderworpen zijn aan het verstandelijke deel, nrs. 5077, 5082;

dat zij zijn zoals zij plegen te zijn, wordt aangeduid met ‘toen gij waart’. Daarover dat de zinlijke dingen onderworpen en ondergeschikt aan de redelijke dingen, is nu gehandeld in wat voorafgaat; en omdat hier in de innerlijke zin over die onderwerping en onderschikking wordt gehandeld, moet nog gezegd worden hoe het met die zaak is gesteld. De mens bij wie de zinlijke dingen onderworpen zijn, wordt redelijk genoemd, maar de mens bij wie zij niet onderworpen zijn wordt zinlijk genoemd. Maar of een mens redelijk dan wel zinlijk is, kan bezwaarlijk door anderen worden onderscheiden, maar wel door hemzelf indien hij zijn innerlijke dingen onderzoekt, dat wil zeggen, zijn willen en zijn denken. Of een mens zinlijk dan wel redelijk is, kan door anderen niet worden geweten vanuit de spraak, noch uit de handeling, want het leven van het denken dat in de spraak is en het leven van de wil, dat in de handeling is, verschijnen niet voor enige zin van het lichaam; men hoort slechts de toon en ziet het gebaar met de aandoening en het wordt niet onderkend of deze geveinsd dan wel waar is; maar in het andere leven wordt door hen die in het goede zijn, duidelijk onderscheiden doorvat zowel wat in de spraak als wat in de handeling is, dus hoedanig het leven is en eveneens vanwaar het leven is wat daarin is. Niettemin bestaan er in de wereld ettelijke aanwijzingen waaruit men enigermate kan opmaken of de zinlijke dingen aan het redelijke zijn onderworpen, dan wel het redelijke aan de zinlijke dingen, of wat hetzelfde is, of de mens redelijk dan wel alleen zinlijk is. Die aanwijzingen zijn de volgende: indien men bemerkt dat een mens in de beginselen van het valse is en zich niet laat verlichten, maar de ware dingen geheel en al verwerpt en zonder rede de valse dingen hardnekkig verdedigt, is het een aanwijzing dat hij een zinlijk en niet een redelijk mens is; het redelijke is voor hem toegesloten, zodat het het licht van de hemel niet toelaat. Nog meer zinlijk zijn zij die in de overreding van het valse zijn; de overreding immers van het valse sluit het redelijke geheel en al toe; iets anders is het in de beginselen van het valse te zijn en iets anders in de overreding van het valse. Zij die in de overreding van het valse zijn, hebben in hun natuurlijke enig licht, maar zodanig als het licht van de winter is; dit licht verschijnt in het andere leven bij hen sneeuwig; maar zodra het hemels licht daarin valt, wordt het verduisterd en volgens de graad en de hoedanigheid van de overreding wordt het donker als van de nacht. Dit blijkt eveneens uit hen wanneer zij in de wereld leven; dan immers kunnen zij hoegenaamd niets van het ware zien, ja zelfs zijn vanwege het duistere of nachtelijke van hun valse de ware dingen voor hen als van geen waarde en zij lachen eveneens daarom. Zulke mensen verschijnen voor de eenvoudigen soms als redelijke mensen, want door middel van dat sneeuwige winterlicht kunnen zij door redeneringen behendig de valse dingen bevestigen totdat die als ware dingen verschijnen. In een zodanige overreding zijn meer dan de overigen verscheidenen onder de geleerden; zij hebben immers de valse dingen bij zich door redeneren en filosoferen en tenslotte door tal van wetenschappelijke dingen bevestigd; zulke mensen werden door de Ouden ‘slangen van de boom der wetenschap’ genoemd, nrs 195-197; maar heden ten dage kunnen zij ‘innerlijk zinlijken zonder redelijke’ worden genoemd. Een aanwijzing of een mens alleen zinlijk, dan wel redelijk is, komt vooral in zijn leven uit; onder het leven wordt niet het leven verstaan zodanig als het in een gesprek en de werken verschijnt, maar zodanig als het in het gesprek en in de werken is; het leven immers van het gesprek is vanuit het denken en het leven van de werken is vanuit de wil, het ene en het andere uit de bedoeling of het einddoel; hoedanig dus de bedoeling of het einddoel is in een gesprek en in de werken, zodanig is het leven, want het gesprek zonder innerlijk leven is slechts een klank en het werk zonder innerlijk leven is alleen beweging. Het is dat leven dat wordt verstaan wanneer er wordt gezegd dat het leven na de dood blijft. Indien de mens redelijk is, spreekt hij vanuit wel denken en handelt hij vanuit wel willen, dat wil zeggen, spreekt hij vanuit het geloof en handelt hij vanuit de naastenliefde; maar indien de mens niet redelijk is, kan hij weliswaar op geveinsde wijze handelen als een redelijk mens en eender spreken, maar toch is er niets van het leven vanuit het redelijke daarin; immers, het leven van het boze sluit alle leven of alle vergemeenschapping met het redelijke toe en maakt dat hij louter natuurlijk en zinlijk is. Er zijn twee dingen die niet alleen de weg van de vergemeenschapping toesluiten, maar de mens ook beroven van het vermogen om ooit redelijk te kunnen worden: het zijn de sluwheid en de ontwijding. De sluwheid is zoals een subtiel vergif dat de innerlijke dingen besmet en de ontwijding is dat wat de valse dingen met de ware dingen en de boze dingen met de goede dingen vermengt; vanwege die beide vergaat het redelijke geheel en al. Er zijn bij ieder mens goede en ware dingen, door de Heer weggeborgen vanaf de kindsheid en deze goede en ware dingen worden in het Woord overblijfselen genoemd, waarover de nrs. 468, 530, 560, 561, 661, 1050, 1738, 1906, 2284;

deze overblijfselen worden besmet met sluwheid en vermengt met ontwijding; wat ontwijding is, , zie de nrs. 593, 1008, 1010, 1059, 1327, 1328, 2051, 2426, 3398, 3402, 3489, 3898, 4289, 4601. Uit deze aanwijzingen kan men enigermate weten wie een redelijk mens is en wie een zinlijk mens. Wanneer de zinlijke dingen aan het redelijke zijn onderworpen, dan worden die zinlijke dingen, waar vanuit de eerste verbeelding van de mens is, verlicht door het licht dat door de hemel uit de Heer komt en eveneens worden dan de zinlijke dingen in orde geschikt om het licht op te nemen en om overeen te stemmen. Wanneer de zinlijke dingen in die staat zijn, verhinderen zij niet langer dat de ware dingen zowel erkend als gezien worden; die welke niet samenstemmen zijn dan als het ware in de middelpunten en die welke niet samenstemmen, zijn in de omtrekken; die welke in de middelpunten zijn, worden als het ware naar de hemel opgeheven en die welke in de omtrekken zijn, hangen als het ware naar beneden; die welke in de middelpunten zijn, nemen het licht op door het redelijke en zij verschijnen, wanneer zij zich in het andere leven zichtbaar vertonen, zoals sterretjes die flonkeren en het licht overal rondom sprenkelen tot aan de omtrekken toe, met een vermindering van licht volgens de graden. In een zodanige vorm worden de natuurlijke en de zinlijke dingen geschikt wanneer het redelijke de heerschappij heeft en de zinlijke dingen onderworpen zijn. Dit vindt plaats als de mens wordt wederverwekt; dan heeft hij de staat om de ware dingen in volle omvang te zien en te erkennen. Maar wanneer het redelijke is onderworpen aan de zinlijke dingen, gebeurt het tegendeel; dan zijn immers de valse dingen in het midden of in het middelpunt en in de omtrekken zijn de ware dingen; die welke in het middelpunt zijn, zijn daar in een zeker schijnsel, maar in een dwaallicht, of zoiets als uit een kolenvuur oprijst; daarin vloeit van alle kanten uit de hel een schijnsel in; het is dit schijnsel dat de duisternis wordt genoemd, want zodra iets van licht vanuit de hemel daarin vloeit, wordt het in duisternis verkeerd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #9331

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9331. 'And I will send the hornet before you' means the dread felt by those who are steeped in falsities arising from evil. This is clear from the meaning of 'hornets' as falsities that are stinging and lethal and therefore cause feelings of dread. Terror is used in reference to those immersed in evils, and dread to those steeped in falsities; regarding the terror felt by the former, see above in 9327. The reason why the dread felt by those steeped in falsities is meant by 'hornets' is that these are winged creatures equipped with stings with which they can administer venomous pricks. For living creatures both great and small mean such things as compose human affections, that is, such as are connected with the will, or else they mean such things as compose human thoughts, that is, such as are connected with the understanding. For everything without exception in the human being has connection either with his will or with his understanding. Things that have no connection with one or the other do not exist in the human being, and so are not part of the human being. Creatures that walk and also ones that creep mean affections in both senses, and so mean forms of good or else evils since these belong to the affections, whereas flying creatures, including insects with wings, mean such things as belong to thought in both senses, and so mean truths or else falsities since these belong to thoughts.

Living creatures mean forms of good or else evils, see 9280. Ones that creep mean forms of good or else evils on the external level of the senses, 746, 909, 994. Flying creatures mean truths or falsities, 40, 745, 776, 778, 866, 911, 988, 3219, 5149, 7441. Consequently insects with wings mean the same things, but as they exist on the outermost levels of the human mind.

[2] But falsities, which are the subject now, are of many kinds. There are falsities which do no harm, there are falsities which do slight harm and those which do serious harm, and there are also those which are lethal. What kind they are is recognized from the evils they arise from. Every falsity that is harmful or that is lethal owes its existence to evil; for falsity arising from evil is evil revealing itself in an outward form. In the next life also, when such falsities are represented visually, they are seen as swarms of filthy insects and flying creatures, a terrifying sight that is determined by the type of evil from which the falsities derive. From all this it is evident why it is that the dread felt by those steeped in falsities arising from evil is meant by 'hornets'. Similarly in Deuteronomy,

Jehovah your God will send the hornet among them, until those who are left and hide themselves from you have perished. Deuteronomy 7:20.

[3] Throughout the Word various types of insects are mentioned, and wherever they are mentioned they mean falsities or evils in the outermost levels of the human mind, or the external level of the senses. These evils and falsities have their origin in the illusions of the senses and in various bodily pleasures and appetites, which mislead by means of their allurements and by outward appearances, and cause reason to assent to and so become immersed in falsities arising from evil. This type of falsities is meant by 'the noxious flying insects' of Egypt, see 7441, and likewise by 'the locusts' there, 7643. By 'the frogs' of Egypt reasonings arising from falsities are meant, 7351, 7352, 7384; by 'the lice' there evils of the same kind are meant, 7419; and by 'worms' falsities that devour and torment, 8481.

[4] Such evils and falsities are also meant by the various types of insects referred to in the following places: In Isaiah,

It will happen on that day, that Jehovah will whistle for the fly that is in the farthest part of the rivers of Egypt, and for the bee that is in the land of Asshur. They will come and all of them will rest in the river of desolations, and in the clefts of the rocks, and in all bushes. Isaiah 7:18-19.

This refers to the Lord's Coming, and to the state of the Church then. 'The fly in the farthest part of the rivers of Egypt' is falsity on the outermost levels of the human mind, that is, on the external level of the senses, 7441. 'The bee in the land of Asshur' is falsity perverting reasonings in the mind; for 'Asshur' means reasoning, 1186. 'The river of desolations' is falsity reigning everywhere; 'the clefts of the rocks' are the truths of faith lying in obscurity, because they have been removed from the light of heaven, 8581 (end); and 'bushes' are similar but newly developing truths, 2682.

[5] In Amos,

I struck you with blight and mildew; your very many gardens, and your vineyards, and your fig trees, and your olive trees the caterpillar (eruca) devoured. Amos 4:9.

In Joel,

What the caterpillar (eruca) has left the locust will devour, and what the locust has left the beetle (melolontha) will devour, and what the beetle has left the bruchus 1 will devour. Awake, you drunkards; and wail, all you drinkers of wine, because of the new wine that has been cut off from your mouth. Joel 1:4-5.

In the same prophet,

The threshing-floors are full of clean grain; the presses overflow with new wine and oil. And I will recompense for you the years that the locust has consumed, the beetle (melolontha), and the bruchus, and the caterpillar (eruca), My great army which I sent among you. Joel 2:24-25.

Here falsities and evils on the outermost levels or the external level of the senses of a member of the Church are meant by these types of insects, as is evident from the specific details in these quotations; for they refer to the perversion of the Church's truth and good. What 'the locust' and what 'the bruchus' mean may be seen in 7643; and the fact that the Church's forms of good and its truths in general are meant by 'gardens', 'vineyards', 'fig trees', 'olive trees', 'wine', and 'new wine', which are destroyed by such creatures, has been shown often in explanations.

[6] In David,

He caused frogs to crawl forth onto their land, into the chambers of their kings. He spoke, that a swarm might come, lice in all their borders. Psalms 105:30-31.

This refers to Egypt. What is meant by 'frogs' there, see 7351, 7352, 7384; and what by 'lice', 7419. In Moses,

You will plant and dress vineyards, but not drink wine nor gather [the fruit]; for the worm will eat it. Deuteronomy 28:39.

'The worm' stands for all such falsity and evil in general.

[7] In Isaiah,

Do not fear the reproach of man (homo), and do not be dismayed by their slanders. For the moth will devour them as a garment, and the grub will devour them as wool. Isaiah 51:7-8.

'The moth' stands for falsities on the outermost levels of the human mind, and 'the grub' for evils there. For 'a garment' which the moth will devour means the lower or more external truths that belong to the sensory level of the human mind, 2576, 5248, 6377, 6918, 9158, 9212; and 'wool' which the grub will devour means the lower or more external forms of good that belong to the sensory level of the human mind, as is evident from many places in the Word, and also from the meaning of 'a sheep', from which wool is obtained, as the good of charity, 4169. What exactly are the outermost levels of the natural man, which are called those of the senses, and what they are like, see 4009, 5077, 5081, 5084, 5089, 5094, 5125, 5128, 5580, 5767, 5774, 6183, 6201, 6310-6318, 6564, 6598, 6612, 6614, 6622, 6624, 6844, 6845, 6948, 6949, 7442, 7645, 7693, 9212, 9216.

Voetnoten:

1. i.e. a (wingless) kind of locust, possibly the larva of a locust

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.