Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5043

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5043. En Hij gaf hem diens genade die hij had in de ogen van de vorst van het huis der gevangenis; dat dit betekent vandaar de opheffing, staat vast uit de betekenis van genade geven, namelijk de opheffing; immers, in de verzoekingen genade geven is troosten en door de hoop opheffen; uit de betekenis van de vorst, namelijk het primaire ware, waarover in de volgende paragraaf; en uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting van het valse, dus de verzoeking, waarover de nrs. 5038, 5039, 5044;

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #662

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

662. De woorden:

‘Al wat op de aarde is, zal de geest geven’ duiden degenen aan, die van deze Kerk waren en van dien aard geworden zijn. Dat de aarde niet de gehele aardbol betekent, maar alleen diegenen, welke van de Kerk waren, is eerder aangetoond; daarom wordt hier geenszins een zekere watervloed verstaan, nog minder een algemene vloed, maar het uitsterven of de verstikking van diegenen van die Kerk, en gescheiden waren van de overblijfselen, aldus van de dingen van het verstand van het ware en van de wil van het goede, vandaar van de hemelen. Dat de aarde het gebied betekent, waar de Kerk is en vandaar hen, die zich daarin bevinden, daarvoor mogen, behalve de eerder aangehaalde plaatsen uit het Woord, ook de navolgende tot staving dienen; bij Jeremia:

‘Zo barmhartig Jehovah: Verwoest zal zijn de ganse aarde en voleinding zal Ik niet maken; hierom zal de aarde treuren en zwart zullen zijn de hemelen daarboven’, (Jeremia 4:2, 28);

hier staat aarde voor hen, die het gebied bewonen waar de Kerk is, welke verwoest is.

Bij Jesaja:

‘Ik zal de hemel beroeren en de aarde zal bewogen worden van haar plaats’, (Jesaja 13:13);

de aarde, voor de mens die verwoest zal worden in het gebied waar de Kerk is.

Bij Jeremia: ’Er zullen verslagenen van Jehovah zijn, te dien dage van het einde van de aarde tot het einde van de aarde’, (Jeremia 25:33);

waar het einde van de aarde niet de gehele aardbol betekent, maar alleen het gebied waar de Kerk is, daarom de mensen, die tot de Kerk behoren.

Bij dezelfde:

‘Het zwaard roep Ik over alle inwoners van de aarde, het gedruis komt tot het einde van de aarde, want Jehovah heeft een twist met de volken’, (Jeremia 25:29, 31);

hier wordt niet de hele wereld verstaan, maar alleen het gebied waar de Kerk is, dus de inwoner of de mens van de Kerk; de volken duiden hier de valsheden aan.

Bij Jesaja:

‘Ziet, Jehovah gaat uit van Zijn plaats om de ongerechtigheid van de inwoner van de aarde te bezoeken’, (Jesaja 26:21);

op dezelfde wijze.

Bij dezelfde:

‘Hoort gijlieden niet? is het u van de beginne aan niet bekend gemaakt? verstaat gij niet de grondvesten van de aarde?’, (Jesaja 40:21).

Ook bij Jesaja:

‘Jehovah Die de hemelen schept, Die God, Die de aarde formeert en ze maakt, Dezelfde Die ze bevestigt’, (Jesaja 45:18);

aarde, voor de mens van de Kerk.

Bij Zacharia:

‘Het Woord van Jehovah, Die de hemelen uitbreidt, en de aarde grondvest, en de menselijke geest in diens midden formeert’, (Zacharia 12:1);

de aarde duidelijk voor de mens van de Kerk. De aarde wordt onderscheiden van de aardbodem, zoals de mens van de Kerk en de Kerk zelf, of zoals de liefde en het geloof.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl