Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5043

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

5043. En Hij gaf hem diens genade die hij had in de ogen van de vorst van het huis der gevangenis; dat dit betekent vandaar de opheffing, staat vast uit de betekenis van genade geven, namelijk de opheffing; immers, in de verzoekingen genade geven is troosten en door de hoop opheffen; uit de betekenis van de vorst, namelijk het primaire ware, waarover in de volgende paragraaf; en uit de betekenis van het huis der gevangenis, namelijk de verwoesting van het valse, dus de verzoeking, waarover de nrs. 5038, 5039, 5044;

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6412

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

6412. Dat Naftali de staat na de verzoekingen betekent, staat vast uit de uitbeelding van Naftali, namelijk de verzoeking en eveneens de staat na de verzoekingen, waarover de nrs. 3927, 3928; Naftali is ook genoemd naar worstelingen, die in de geestelijke zin verzoekingen zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1888

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1888. Dat de letterlijke zin een uitbeelding is van Goddelijke verborgenheden en dat die het vergaarvat en zo dus de schatkist van de hemelse en geestelijke dingen van de Heer is, mag ik door twee voorbeelden toelichten, waarvan het ene aantoont dat onder David niet David wordt verstaan maar de Heer, en het andere, dat namen niets anders betekenen dan dingen, waaruit men kan opmaken, dat het met al het overige ook zo gesteld is. Van David wordt bij Ezechiël; het volgende gezegd:

‘Mijn knecht David zal koning over hen zijn, en zij allen zullen één herder hebben; zij zullen wonen in het land, zij en hun zonen, en de zonen van hun zonen tot in eeuwigheid; en David, Mijn knecht, zal hun vorst zijn in eeuwigheid’, (Ezechiël 37:24, 25).

En bij Hosea:

‘De zonen Israëls zullen terugkeren, en zoeken Jehovah, hun God, en David hun koning’, (Hosea 3:5).

Deze dingen zijn door deze profeten geschreven na Davids tijd en toch wordt openlijk gezegd, dat hij hun koning en vorst zal zijn; waaruit eenieder kan opmaken, dat door David in de innerlijke zin de Heer wordt verstaan; evenzo in de overige plaatsen, ook in de historische, waar David wordt genoemd. Dat de namen van koninkrijken, landstreken, steden, mensen, dingen betekenen, kan overtuigend blijken bij de profeten, zoals bijvoorbeeld dit bij Jesaja:

‘Alzo zegt de Heer Jehovih Zebaoth: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Zion woont, voor Aschur; met de roede zal hij u slaan, en de staf tegen u opheffen in de weg van Egypte; verwekken zal over hem Jehovah Zebaoth een gesel, gelijk de plaag van Midian, aan de rots Horeb, en Zijn staf over de zee, en Hij zal hem verheffen in de weg van Egypte; Hij zal komen tegen Ajath, Hij zal trekken door Migron; tot Michmasch zal Hij met zijn wapenen bevelen; hij zal doortrekken naar Mabara; Gibea een herberg voor ons; Chormah zal beven, Schauls Gibea zal vluchten; roep luid met uw stem, gij dochter van Gallim; luister, Lajisch; ellendige Anathot; dolende zal zijn Madmena; de inwoners van Gebim zullen zich verzamelen; nog is het dag om in Nob te staan; bewegen zal zijn hand de berg van de dochter van Zion, de heuvel van Jeruzalem. Omhouwen zal Hij met ijzer de struwelen van het woud; en de Libanon zal vallen door de Heerlijke’, (Jesaja 10:24, 26-34).

Hier staan om zo te zeggen niets dan namen, waaruit niet enige zin tevoorschijn zou komen, wanneer de namen niet elk afzonderlijk dingen betekenden; en wanneer de aandacht bij deze namen bleef hangen, zou men nooit erkennen dat dit het Woord van de Heer is. Maar wie zal geloven, dat dit alles in de innerlijke zin verborgenheden van de hemel bevat en dat daarmee de staat wordt beschreven van degenen die door redeneringen door wetenschappelijkheden trachten door te dringen in de geheimenissen van het geloof, en dat door elke naam iets bijzonders van die staat beschreven wordt; en verder dat deze redeneringen door middel van de hemelse dingen van de liefde en de geestelijke dingen van het geloof door de Heer worden verstrooid? Dat door Aschur de redenering, waarvan hier sprake is, wordt aangeduid, kan blijken uit hetgeen over Aschur is aangetoond in de nrs. 119, 1186, en dat door Egypte de wetenschappelijke dingen worden aangeduid, uit hetgeen in de nrs. 1164, 1165, 1462 is gezegd. Men zie en ga zelf na, of het daarmee niet zo gesteld is; desgelijks is het gesteld met de overige namen en eveneens met elk van de woorden afzonderlijk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl