Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4318

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4318. Het is het uitnemende van het inzicht dat de engelen hebben, te weten en te doorvatten dat al het leven uit de Heer is en verder dat de gehele hemel met Zijn Goddelijk Menselijke overeenstemt en dus dat alle engelen, geesten en mensen met de hemel overeenstemmen en verder te weten en te begrijpen hoe zij overeenstemmen. Dit zijn de beginselen van het inzicht waarin de engelen meer dan de mensen zijn; vandaar weten en doorvatten zij de ontelbare dingen die in de hemelen zijn en vandaar ook die dingen die in de wereld zijn, want de dingen die in de wereld en in de natuur van de wereld bestaan, zijn de oorzaken en de uitwerkingen daaruit als uit de beginselen ervan; want de gehele natuur is het uitbeeldende theater van het rijk van de Heer.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #494

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

494. Dat gestorven zijn betekent, dat een dusdanige innerlijke gewaarwording ophield te bestaan, blijkt uit de betekenis van het woord sterven, dat alles aanduidt hetgeen ophoudt dat te zijn, wat het was, zoals bij Johannes:

‘Schrijf aan de engel van de Kerk, die te Sardis is: Dit zegt, die de zeven geesten en de zeven sterren heeft: Ik ken uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood; zijt wakende en versterk het overige, dat sterven zou, want ik heb uw werken niet volmaakt gevonden voor God’, (Openbaring 3:1, 2).

Bij Jeremia:

‘Ik zal uw moeder, die u gebaard heeft, uitwerpen in een ander land, waarin gijlieden niet geboren zijt, en daar zult gij sterven’, (Jeremia 22:26);

waar moeder voor Kerk staat. Want het is met de Kerk, zoals gezegd is, zo gesteld, dat zij afneemt en ontaardt en dat de oude ongereptheid te gronde gaat, om deze reden vooral, dat het erfboze toeneemt, want iedere ouder voegt aan het erfboze een nieuw kwaad toe; al het werkelijk kwade bij de ouders wordt tot een tweede natuur, en wanneer het zich vaak herhaalt, wordt het tot natuur en voegt zich bij het overgeërfde, en wordt in de kinderen voortgeplant en zo dus in de nakomelingen. Op deze wijze vermeerdert het erfboze in de nakomelingen tot in het onmetelijke, wat eenieder kan onderkennen aan de kwade inborst van de kinderen, die geheel en al gelijk is aan die van hun ouders en voorouders. Geheel verkeerd is de mening van degenen, die menen dat er geen ander erfboze bestaat dan dat, wat, naar zij zeggen, van Adam af is ingeplant, zie nr. 313, terwijl toch eenieder door zijn daadwerkelijke zonden het erfboze schept en aan het van zijn ouders overgeërfde toevoegt, en het zo dus ophoopt, wat in elk nageslacht blijft voortbestaan; dit wordt alleen bij diegenen verzacht, die door de Heer worden wedergeboren; dit is de voornaamste oorzaak, waarom elke Kerk ontaardt, zoals ook de Oudste Kerk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4290

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4290. In de historische innerlijke zin wordt door ‘hij zei: Ik zal u niet laten tenzij dat gij mij gezegend hebt’ aangeduid, dat zij daarop aandrongen uitbeeldend te zijn; want het aandringen wordt aangeduid door ‘ik zal u niet laten’ en het uitbeeldende van een Kerk, door ‘gezegend worden’. Wat deze zaak betreft, namelijk dat de nakomelingen van Jakob daarop hebben aangedrongen, uitbeeldend voor de Kerk te zijn en dat zij niet boven de overige natiën waren uitverkoren, kan weliswaar niet zozeer uit de historische dingen van het Woord in de zin van de letter blijken, met als oorzaak dat de historische dingen van het Woord in de zin van de letter, verborgenheden behelzen en daarom op deze wijze in een reeks op elkaar volgen en omdat de namen zelf, dingen betekenen, ja, tal van namen zelfs in de hoogste zin de Heer Zelf, zoals: Abraham, Izaäk en Jakob; en dat deze in de hoogste zin de Heer betekenen, werd in wat voorafgaat, met vele dingen getoond, zie de nrs. 1965, 1989, 2011, 3245, 3305, 3439.

Dat Jakobs nakomelingen niet uitverkoren waren, maar daarop stonden dat de Kerk bij hen zou zijn, kan in tal van plaatsen van het Woord blijken uit de historisch innerlijke zin en openlijk in het volgende bij Mozes:

‘Jehovah sprak tot Mozes: Klim op van hier, gij en het volk, dat gij uit het land van Egypte deed opklimmen, tot het land dat Ik Abraham, Izaäk en Jakob gezworen heb, zeggende: Aan uw zaad zal Ik het geven; Ik zal in het midden van u niet opklimmen, want gij zijt een volk hard van nek, opdat Ik u op de weg niet vertere.’ ‘Toen zij, het volk, dit boze woord hoorden, zo rouwden zij; en zij legden eenieder zijn versiersel van over zich af; en Mozes nam de tent en hij spande ze voor zich buiten het kamp, ver van het kamp zich verwijderende; Mozes zei tot Jehovah: Zie, Gij zegt tot mij: Doe dit volk opklimmen, terwijl Gij mij niet bekend hebt gemaakt wie Gij met mij zult zenden; nu dan, ik bid u, indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, zo maak mij, ik bid u, Uw weg bekend, opdat ik aangaande U zal kennen, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen; zie ook, dat deze natie Uw volk is. Hij dan zei: Mijn aangezichten zullen gaan, totdat Ik u rust gegeven heb’, (Exodus 33). Hier wordt gezegd dat Mozes het volk had doen opklimmen uit het land van Egypte; dan verder dat zij hun versiersel aflegden en rouwden; en dat Mozes zijn tent spande buiten het kamp en dat zo Jehovah toestemde; zo is het dus duidelijk dat zijzelf daarop aandrongen.

Bij dezelfde:

‘Jehovah zei tot Mozes: Hoelang zullen zij Mij tergen, dit volk en hoelang zullen zij in Mij niet geloven, vanwege alle tekenen die Ik in het midden van hetzelve gedaan heb; Ik zal het met pestilentie slaan en Ik zal het uitblussen en Ik zal u tot een grotere en sterkere natie maken dan dit. Maar Mozes smeekte, en Jehovah, verbeden zijnde, zei: Ik zal genadig wezen naar uw woord; doch, levend ben Ik, en de ganse aarde zal met de heerlijkheid van Jehovah vervuld worden; want, wat al de mannen betreft die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen die Ik gedaan heb in Egypte en in de woestijn en Mij nochtans deze tien malen verzocht hebben en ook aan Mijn stem niet zijn gehoorzaam geweest, zo zij het land zien zullen hetwelk Ik aan hun vaderen gezworen heb; allen die Mij getergd hebben, zullen het niet zien; in deze woestijn zullen uw lichamen vallen; maar uw kleine kinderen zal Ik daarin brengen’, (Numeri 14). Hieruit blijkt eveneens dat Jehovah hen heeft willen uitblussen, bijgevolg bij hen niet de Kerk heeft willen instaureren, maar dat zij daarop aandrongen en het daarom gebeurde; behalve ook meermalen elders, toen Jehovah die zo vaak die opstandige natie geheel en al wilde verdelgen, maar Zich even vaak door de smeekbeden liet verbidden. Iets eenders ligt ook daarin opgesloten, dat het Bileam niet werd toegestaan, dit volk te vervloeken, (Numeri 22, 23, 24) en ook elders, waar gezegd wordt dat het Jehovah berouwde dat Hij dat volk had binnengeleid; en verder dat Jehovah Zich had laten verbidden en ook dat Hij zo vaak een nieuw verbond met het volk sloot. Zulke dingen worden in de historisch innerlijke zin aangeduid met deze woorden ‘Ik zal u niet laten tenzij dat gij mij gezegend hebt’; iets eenders ook daarmee dat Jakob met bedrog aan Ezau de eerstgeboorte en tevens de zegen ontnam, (Genesis 25 en 27).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl